Dina Sanson

sansonDina Sanson werd geboren op 21 mei 1868 te Rotterdam, ze overleed in Zeist op 30 mei 1929. Dina Sanson was het eerste kind van Bernard Sanson, koopman (Rotterdam, 8 september 1841 – Rotterdam, 2 juli 1913), en Rebecca Hijmans (Tiel, 10 oktober 1839 – Rotterdam, 14 augustus 1895). Na haar kwamen nog Josephine (Rotterdam, 20 juni 1871 – Auschwitz, 22 oktober 1943), Willem Lodewijk (Rotterdam, 21 oktober 1872 – Den Haag, 26 februari 1935) en Emanuel Jacobus (Rotterdam, – Rotterdam, ).

De familie Sanson had het materieel goed en had een mooi huis in een chique deel van de stad; eerst op de Coolsingel 70, later op de Mathenesserlaan 220. Dina bleef daar wonen toen haar moeder overleed en zorgde voor haar vader. Toen deze overleed in 1913 trok zij bij haar zus Josephine en haar man in.

In Amsterdam had Dina het diploma gehaald aan de School voor Maatschappelijk Werk, wat een van de redenen was om haar in 1911 te benoemen tot politie-assistente. Zij ging werken bij de kinder- en zedenpolitie en in 1918 en 1919 werd dit korps met nog twee vrouwen uitgebreid.

In 1918 was Dina de oprichtster van de ‘ Vereeniging tot Bescherming van Joodsche Meisjes’. Dat was mede de aanleiding tot de opening in 1930 van Beet Dina/Huize Dina op de Duinluchtparkweg 60 te Santpoort, een tehuis voor ‘gevallen’ Joodse meisjes.
Later ging Dina werken bij het Ministerie van Juridische Zaken. Dina was de eerste vrouw in Nederland die bij politie en justitie werkte. Haar functie van politie-assistente werd pas in 1936 gewijzigd in die van inspecteur. Dat heeft Dina niet meer meegemaakt.

Wat een vrouwelijke detective zegt….
Onder deze kop verscheen er in De Avondpost van 22 juli 1916 een artikel met een toespraak van Dina Sanson:
“Te Rotterdam arbeidt sedert geruime tijd de politieassistente D. Sanson, in dienst van de toepassing der zoogenaamde zedelijkheidswetgeving, voornamelijk de wettelijke regeling van de ouderlijke macht en de voogdij, dat wil zeggen, de inbreuken, die daarop van overheidswege kunnen worden gemaakt. De Rotterdamsche functionaresse heeftop dit gebied ervaringen opgedaan, die zeker van groter beteekenils zijn, dah de op theorie gebaseerde voornemens tot nadere herziening van de wet, die bij de Regeering wellicht reeds opkwamen, of, zo niet, spoedig zullen opkomen. Zo gaat het steeds: de praktijk is meer waard dan… niets. Maar wat in dit speciaal geval bijzonder treft, is de helderheid en de beslistheid, waarmee ineen artikel in het Tijdschrift voor armenzorg en kinderbescherming deze vrouw zich uitspreekt. De toon, de woordenkeus en de geest, die er uitspreken, zal men niet licht ineen dergelij’k werk vaneen man, ineen op de hare gelijkende positie aantreffen. Het artikel is een bewijs voor de vernieuwende kracht, die van de vrouw met geestdrift voor haar arbeidstaak kan uitgaan. Het artikel handelt over de moeilijkheden, ondervonden bij de pogingen der politie jonge vrouwen en kinderen aan de verderfelijke omgeving waarin ze worden aangetroffen, te onttrekken.

Mij wordt steeds gerapporteerd, zegt mevr. Sanson, wanneer jeugdige meisjes door politiebeambten in verdachte omgeving worden aangetroffen. Het is dan mijn gewoonte met de ouders, gewoonlijk met de moeder, te gaan spreken. Nu gebeurt het wel, dat zo’n moeder het onmogelijk vindt, dat haar dochtertje daar met slechte bedoelingen zou komen, of, zij kan het gevaarlijke van die omgeving of van dat gezelschap volstrekt niet inzien. Het gevolg is, dat ditzelfde meisje later weer op een andere wijze in mijn handen komt en het dan reeds vrij duidelijk, is, dat zij op den verkeerde weg is, of zich reeds prostitueert. De moeder behoudt haar vorig standpunt. heeft wellicht,  heeft wellicht kleine voordeeltjes van haar dochter genoten; zij ziet geen reden om het meisje weg te zenden. Ik heb geen feiten, slechts aanwijzingen, niet genoeg voor een voogdijrapport; sta dus machteloos.

Na verloop van enige tijd zijn er wel feiten; ik rapporteer voor de Voogdijraad; het meisje bemerkt, dat het er nu wel van zal komen; zij neemt de vlucht, weet zich enige tijd schuil te houden; eindelijk wordt zij gezien en aangehouden, of van elders op transport gesteld en hier teruggebracht, maar nu is de Voogdijraad nog niet zo ver. Met heel veel getelefoneer en van alle kanten moeite doen, wordt een der doorgangshuizen bewogen het’ meisje toch maar zo lang op te nemen, totdat de onttrekking en toevertrouwing is uitgesproken.

Dat deze schepseltjes zich maar zo niet laten opsluiten en steeds op middelen zinnen om te ontvluchten is al herhaaldelijk gebleken. Lukt zo’n ontvluchtingsplan, dan zijn er in Rotterdam vrienden en kennissen genoeg, die zo’n meisje verbergen en begint de opsporing opnieuw. Het bovenstaande betreft de gevallen, waarin de ouders weinig of niet medewerken. Maar ook in de tegenovergestelde gevallen, zo wordt in het artikel betoogd, richt men met de wet in de hand vaak niets uit. Wat nu is de weg, wanneer een jong meisje voor mij gebracht wordt dat zich ergerlijk, misdraagt, dat niet naar rede luisteren wil, waarmee dus een andere weg mee bewandeld moet worden? De ouders verwijzen naar de Voogdijraad. Wel neen, de secretaris zou zeggen: „dan kunnen we wel 80% van de Rotterdamse meisjes in gesticht brengen. De ouders kunnen ’t wel eens eerst zelf probeeren.”

Naar het particulier initiatief dus, naar eender Doorgangshuizen of Bethanië (een uitnemende inrichting hier ter stede). Ik telefoneer of er plaats is; in ’t gunstigste geval kan het meisje dadelijk opgenomen worden. Na enige tijd wordt mij getelefoneerd: “moeder X heeft haar dochter weer teruggehaald.” Soms is er geen plaats en moet de moeder maar eens terugkomen als er vergadering is, of, het bestuur vond dat de ouders best iets in de kosten konden bijdragen, maar dat wilden zij niet; het meisje wordt dus niet opgenomen. In al die gevallen blijft het meisje rondlopen en zegt tot haar vrienden en vriendinnen: Ik ben bij de Zedenpolitie geweest, maar ze doen me toch niks”. Erger is, dat een meisje wordt opgenomen, doorgezonden naar een eindbestemming en na enige tijd, eenvoudig wegens wangedrag wordt naar huis gestuurd, of, door de ouders, die in tijd van misère da inkomsten van het meisje missen en nu zelfs nog voor haar moeten betalen, wordt teruggehaald.

De schrijfster van het artikel geeft vervolgens den weg aan, waarlangs een oplossing van- de moeilijkheden te vinden zou zijn. Zij wil, dat den Voogdijraad bij de wet het recht werd gegeven, evenals de ouders, voor de maatschappelijk gevaarlijke meisjes Tuchtschool te vragen, zoodat er niet op het vinden van een voogd gewacht behoeft te worden en bij ontzetting, plaatsing ineen Rijksopvoedingsgesticht.

Zoowel bij ontheffing als bij ontzetting, moest dan het minderjarige, zich schromelijk misdragende meisje aan den Voogdijraad kunnen worden toevertrouwd zolang, tot de directie van de Tuchtschool of van het Rijksopvoedingsgesticht bericht, dat het meisje dermate verbeterd is, dat de voogdijaanvaarding voor een particuliere inrichting geen bezwaar meer oplevert. De Tuchtschoolverp!eegde, bij wie op den duur geen verbetering te verwachten is, kan worden overgebracht naar het Rijksopvoedingsgesticht tot aan haar meerderjarigheid. Het systeem, zo besluit de schrijfster, van eerst particuliere gestichten en als afschrikwekkende mogelijkheid tuchtschool of rijksopvoedingsgesticht, zou ik dus willen veranderd zien in een oordeelkundig strenge opvoeding in het begin, om bij goed gedrag tot een mildere toepassing over te gaan in particuliere gestichten.

De verdiensten van het enigszins verrassend voorstel van de Rotterdamse vrouw van de praktijk vallen bezwaarlijk opeens te beoordeelen. Doch alleen het feit, dat hier deze politie-assistente zulk een kloek voorstel doet, duidt er op, van hoeveel waarde de vrouw in het werkelijk leven kan zijn, hoe haar blik kritischer, maar vooral ook hoe haar geestdrift voor de eenmaal opgevatte taak groter, is, dan die van vele mannen.’

Overlijden
Het overlijden van Dina werd landelijk in de dagbladen vermeld, zoals in de Leeuwarder Courant van 1 juni 1929:
‘In den ouderdom van 61 jaar is in het gemeentelijk ziekenhuis te Zeist overleden mej. Dina Sanson. Zij was de eerste vrouw in Nederland bij de politie werkzaam. Op initiatief van den toenmaligen hoofdcommissaris van politie, den heer Roest van Limburg, werd zij op 1 Mei 1911 tot politie-assistente te Rotterdam benoemd. Zij deed haar werk met groote liefde en het is goeddeels aan haar te danken, meldt men aan de „N. R. C.”, dat het werk van de kinderpolitie zulk een beteekenis heeft verkregen’.

Lewaaje
Dina werd op 3 juni 1929 op de begraafplaats op het Toepad begraven, en ook daarvan verscheen er in de kranten een uitgebreid verslag:

‘Gistermiddag is op de Israëlitische begraafplaats aan het Toepad het stoffelijk overschot van mejuffrouw Dina Sanson, politie-assistente, aan den schoot der aarde toevertrouwd. Onder de talrijke aanwezigen, die zich in het Weenhuis rond de met kransen bedekte baar hadden geschaard bevonden zich de kinderrechter bij de arrondissementsrechtbank alhier, mr. H. de Bis; mr. A.J. Marx rechter; hoofdcommissaris van politie, de heer A. H. Sirks; de waarnemend hoofdcommissaris, de heer D. A. Caspers; de hoofdinspecteur, de heer E. van Binsbergen. voorzitter van den Bond van hooger politiepersoneel; de heer W. Voskuil, Chef van de zeden- en kinderpolitie; een afvaardiging van het personeel der kinderpolitie; de beide collega’s van de overledene, de politie-assistenten de dames C. Hoogendijk en J. E. Braat. Namens de Vereeniging tot bescherming van Joodsche meisjes, waarvan de overledene de oprichtster was, waren aanwezig mevrouw Roos-Jacobson, mevrouw S. Winkel-Rippe en de heeren G. van Raalte en P. van Cleeff; namens de vereeniging Onderlinge Vrouwenbescherming mevrouw C. van Schalk- Dobbelman; namens den Christelijken Politiebond, de heer B. Reeder; voorts waren er bestuursleden van de Israëlietische Gezondheldskolonie en de heeren S. v. d. Bergh, lid van de Eerste Kamer, dr. J. Ph. Elias, mr. S. D. K. M. van Lier uit ‘s-Gravenhage en mejuffrouw dr. Jeanne Bles.

In den stoet, kwamen mee de heeren S. S. Wijzenbeek, voorzitter van de Centrale Vereeniging tot Verbetering van Armenzorg in de Israëlitische gemeenten, en Zwart, voorzitter van het Israëlitisch Schoolfonds. De leeraar van het Israëlitisch Begraafgenootschap de heer M. Melamed sprak naar aanleiding van den tekst: “Strooi in de ochtend uw zaad uit en gun ook in den avond uw hand geen rust”. Hij herinnerde eraan dat de naam van den vader den overledene met gulden letters vermeld staat in de analen der Joodsche geschiedenis. De overledene heeft het leven van haar vader tot voorbeeld genomen en zich met volle ambitie geworpen op het terrein van den socialen arbeid. Menig uur heeft zij ontrukt aan den familiekring om te kunnen geven, aan wat zij beschouwde als haar levenstaak en waarin zij haar levensbevrediging vond. Op voortreffelijke wijze heeft zij gewerkt van den morgen tot den avond. Spreker was echter zeker van aller instemming als hij in deze gewijde, oogenblikken de bede opzond tot den Almachtigen Schepper dat Hij haar ziel het schoone loon deelachtig zal doen worden, dat in uitzicht gesteld wordt aan de braven.

De heer A. H. Sirks zeide, dat men in het begin dezer eeuw tot de overtuiging gekomen was, dat de politie niet uitsluitend machtsorgaan behoorde te zijn, doch dat zij ook een sociale taak had te vervullen. Het bleek noodzakelijk, dat ook de vrouw een rol vervulde. In navolging van eenige Duitsche steden was Rotterdam de eerste stad in Nederland, waar de vrouw haar intrede bij de politie deed. Men stond voor een moeilijke keuze en nu, nadat mejuffrouw Sanson 18 jaren met volkomen trouw en liefde de politie heeft gediend, constateerde spreker dat de keuze van toen bijzonder gelukkig is geweest. Voor de zoo belangrijke taak was iemand noodig met naam en ervaring op sociaal gebied, maar ook persoonlijks eigenschappen speelden een rol. Men moest hebben een vrouw, die gaf, wat zij te geven had. Die veel liefde in zich had. Dat heeft Dina Sanson gedaan. Met haar medewerking is langzamerhand het instituut der kinderpolitie gegroeid. Zij laat een herinnering achter, die hoog in ere gehouden zal worden.

De heer Wysenbeek had den droeven plicht dank te brengen aan deze voortreffelijke vrouw voor wat zij in het belang der armenverzorging heeft gedaan. De vorige week had de overledene 25 jaar zitting in het bestuur van spreker’s vereeniging. Dina Sanson was een vrouw, die opviel door haar persoonlijkheid. Vijftien jaar had spreker haar meegemaakt in de praktijk der armenverzorging. Liefde toonde zij voor allen, die tot de vereeniging kwamen. Zij was de eerste; die den stoot tot centralisatie van de armenzorg gaf en zij heeft bovendien die zorg geleld in banen, waardoor zij beter tot haar recht kwam.

De vereeniging lijdt een bijna onherstelbaar verlies door haar heengaan. Namens het bestuur en namens de honderden, die tot de vereeniging zijn gekomen, dankte spreker de overledene, wier naam steeds met ere in dankbaarheid in herinnering zal blijven.

Namens de Vereniging- Joodsche Kinderzorg zeide dr. A. Morel, dat ook deze vereeniging door dit heengaan ernstig getroffen was. Nauwelijks een Jaar geleden verloor zij in mr. S. J. L.van Aalten haar onder-voorzitter, nu bracht men de secretaresse naar haar laatste rustplaats. Het bestuur heeft haar veel te danken, door de wijze, waarop Dina Sanson haar groote gaven van hoofd en hart in dienst der vereeniging stelde. Helaas zullen wij, aldus spreker, haar voorlichting missen, maar naar haar voorbeeld zullen wij verder werken en onze beste krachten geven. Zoolang de vereeniging zal bestaan, zal haar naam met grooten eerbied en met liefde genoemd worden. De heer S. Goldschmidt – voorzitter van den Bond van Joodsche vereenigingen voor hulpverleening in Rotterdam, zeide dat men niet had kunnen vermoeden, toen men de eerste vergadering van den Bond op dezen dag uitschreef, dat een treurige, plicht zou roepen voor deze droeve plek.

Dina Sanson heeft het leven begrepen als weinigen. Zij heeft goed gedaan, waar het mogelijk was; het laatste deel van haar prachtige leven heeft zij gegeven aan den Bond, aan de voorbereiding van maatregelen, die de stichting ervan voorafgingen en aan die, welke den Bond moeten doen uitgroeien tot wat de oprichters hebben bedoeld. Wij zullen voortwerken, aldus spreker, op den weg waarop zij ons is voorgegaan.’

Mr. B. Polak, getuigde namens het hoofdbestuur, van de Vereeniging tot bescherming van Joodsche meisjes van het gevoelige verlies dat deze vereeniging lijdt door het overlijden van de oprichtster die al die Jaren de leidster is geweest. In de vereeniging was het een genoegen met haar samen te werken, omdat van haar uitingen energie en ijver, en zij haar wenschen met beminlijkheid wist door te zetten. Van den persoon van Dina Sanson kunnen wij afscheid nemen, maar niet van haar werk. dat blijft als een bestanddeel van Joodsch sociaal leven.

Nadat de kist het Weenhuis uitgedragen en in de groeve neergelaten was, heeft de oudste broer, de heer W. M. Sanson uit Zeist, bedankt voor de betoonde belangstelling’.

In 2021 werd in de wijk Schiebroek het Dina Sansonpad naar Dina vernoemd. Dit pad is een zijstraat van de Wilgenplaslaan, tussen Wiardapad en Telgersweg.

 

bron:
Leeuwarder Courant, 1 juni 1919, overlijden Dina Sanson
“ROTTERDAM. Begrafenis Dina Sanson.”. “Nieuwe Rotterdamsche Courant“. Rotterdam, 03-06-1929. Geraadpleegd op Delpher op 30-03-2016, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010030300:mpeg21:a000.
Dina Sansonpad, met dank aan Max van Dam (email 12 dec 2022)
Wat een vrouwelijke detective zegt.. “De avondpost”. ‘s-Gravenhage, 22-07-1916, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 12-12-2022, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB27:017869040:mpeg21:p00001

gepubliceerd:
4 maart 2016

Laatst bijgewerkt:
12 december 2022