Oost-Europese Joden

JMIGRATIEKAART
De migratie-golven van de Joden naar centraal Europa.

De Oost-Europese Joden, die aan het einde van de 19e en begin van de 20e eeuw massaal via de haven van Rotterdam emigreerden, vaak op de vlucht voor de pogroms, kwamen niet vanzelf in Oost-Europa terecht.
Al sinds het einde van de 11e eeuw werd al melding gemaakt van grootschalige vestigingen van Joden in Midden en Oost Europa. De eersten die arriveerden waren kooplieden die zorgden voor de handel tussen West en Oost. Ze werden Radhaniten genoemd. Ze spraken vaak verschillende talen vloeiend, waaronder Arabisch, Perzisch, Grieks, Spaans en Slavische talen.
Eén van hen was Ibrahim Ibn Yacub, die het eerste uitgebreide artikel schreef over Polen. Hij ondernam een reis vanaf zijn woonplaats – Toledo, dat toen in het moslim-gedeelte van Spanje lag, naar het Heilige Land in 965 of 966 en hij ging naar de Slavische landen.
In de 13e en 14e eeuw desintegreerde het feodale systeem in Midden en Oost-Europa en de heersers in die tijd moedigden de Joodse immigratie aan. In de 14e en 15e eeuw vormden de Joden de intermediair in de handel tussen Polen, Hongarije, Turkije en de Italiaanse kolonies aan de Zwarte Zee.

galicieEen grote Joodse migratiegolf ging richting Polen gedurende de heerschappij van Casimir de Grote, die de Joodse vestiging bevorderde door de Joden bij Koninklijk Besluit te beschermen. Een van de eerste meldingen van Joodse vestiging was in Lwow (L’viv, Lemberg) in 1356. Andere steden werden ook genoemd vanaf de tweede helft van de 14e eeuw.
In de 15e eeuw verschenen Joden in vele steden van Groot Polen, Klein Polen, Kuyavia, Pommeren, Ivano-Frankivsk en Rood Ruthenië.  Rondom 1450 gaven Poolse steden onderdak aan Joodse vluchtelingen uit Silezië dat toen door het Huis Habsburg werd geregeerd.
In 1492 werden Joden uit Spanje verjaagd. Meer dan 300.000 Sefardische Joden verspreidden zich over de landen rond de Middellandse Zee, een groot deel van hen werd verwelkomd in het Ottomaanse Rijk. Tot 1492 was Spanje een van de centra van Joods leven. Het Joodse leven had er zich al 1000 jaar voorspoedig ontwikkeld, waarvan de eerste zeven eeuwen onder moslim-bestuur.
Maar op 31 maart 1492 veranderde dat, toen Isabella en Ferdinand het Verdrijvingsedict tekenden en de Joden in Spanje voor de keus stelden om of te vertrekken of zich katholiek te laten dopen. Tot aan de 16e eeuw vestigden de meeste van de verdreven Joden zich in Italië, het Turkse Rijk, Noord-Afrika en de Nieuwe Wereld.
In 1495 moesten de Joden uit het centrum van Krakau vertrekken en mochten zich gaan vestigen in de “Joodse stad” Kazimierz, iets ten zuiden van het centrum van Krakau. In hetzelfde jaar volgde Alexander Jagiellon het voorbeeld van de Spaanse heersers en verbande de Joden uit Litouwen. Gedurende een groot aantal jaren zochten deze Joden onderdak in Polen totdat ze in 1503 terug mochten keren in het Groothertogdom Litouwen. Tegen die tijd woonden er in 85 Poolse steden Joden. Hun aantal was rond de 18.000 in Polen en 6.000 in Litouwen, slecht 0,6 % van de totale bevolking van deze landen. In de 16e en 17e eeuw groeide de Joodse populatie in Polen aanzienlijk, tot 500.000 Joden in Polen, ongeveer 5% van de totale bevolking van Polen en het groothertogdom Litouwen.
paleEr kwamen nieuwe Joden bij ten gevolge van het verdrijven uit Spanje en Portugal. Wanneer deze nieuwe immigranten aankwamen is niet precies bekend, maar wel weten we dat de Joden in de 16e en 17e eeuw de stad waarin ze woonden moesten verdedigen door in dienst te gaan of het betalen van geld. Gedurende de oorlog van Polen met Zweden (1655-1660), Rusland (1654-1667) en Turkije (1667- 1669) leverden de Joden soldaten en deden mee in de verdediging van de stad. Hier zijn verhalen van bekend uit plaatsen als Buczacz, Trembowla en Lwow. In 1648 werd de opstand van de Kozakken onder Chmielnicki beëindigd. Het land kwam in een economische crisis ten gevolge van de oorlogen tegen de Oekraïne, Rusland, Zweden, Turkije en de Tartaren.
Polen was tussen 1648 en 1717 vrijwel ononderbroken in oorlog geweest.  Ten gevolge van de opstand van Chmielnicki en de oorlogen tegen de Oekraïne en Rusland waren Joodse gemeenschappen in de gebieden die door vijandelijke troepen waren bezet vrijwel geheel verdwenen. Sommige Joden waren vermoord, anderen vertrokken naar Centraal Polen en de rest vertrok naar West Europa. Dit veroorzaakte een sterke daling van de Joodse bevolking, deze daling wordt geschat op 100.000 – 125.000 van de 500.000.
Na 1717 groeide de Joodse bevolking sterk tot 750.000 in 1766. Dit was 7% van de totale bevolking. Ongeveer 29% van alle Joden woonden in een etnisch Poolse gebieden en 27% van hen in etnisch Oekraïns gebied.
Een census in 1790-1791 laat zien dat het aantal Joden verder was toegenomen, tot 900.000.
Eerder, In 1772, werd Polen verdeeld onder Rusland, Pruisen en Oostenrijk. In dat jaar woonde er ongeveer 171.850 Joden (6.5% van de totale bevolking) in Galicië. In 1775 gaven de autoriteiten vrijstellingen van belasting voor diegenen die zich op ongecultiveerd land vestigden. Dit kan een verklaring zijn waarom zoveel kleine gemeenschappen ontstonden in de shtetls rond Krakau, Lemberg (Lwow) en Tarnopol. Binnen dezelfde wet stond de bepaling dat de rabbijnen geen huwelijk mochten sluiten wanneer men geen vast inkomen had. Ten gevolge daarvan vertrokken veel arme Joden uit Galicië (kaart), voornamelijk naar het Oosten.

Het is belangrijk om te benadrukken dat er verschillende regels golden voor de Pruisische en Oostenrijkse verdeelzones. In de Pruisische zone, na een decreet van Frederick II, was de Joodse bevolking onderworpen aan het Pruisische Jodenreglement (General Judenreglement ) van 17 april 1797.

pogroms
Pogroms en antisemitisch geweld in Rusland en de Pale tussen 1871-1906.

Het recht op permanente vestiging in steden werd alleen gegeven aan de rijke Joden en diegene die in de handel zaten. De arme Joden, de Bettel Juden, moesten van Frederik II het land verlaten, en de Joodse organisaties mochten zich uitsluitend bemoeien met religieuze zaken. In het Oostenrijkse deel zijn er in de houding naar de Joden twee fases te herkennen:
1. Gedurende de eerste periode, de regeerperiode van Maria Theresa en de eerste jaren van Joseph II, werd de “apartheid” van de Joodse bevolking van de rest van de Galicische samenleving behouden en de armste Joden werden verdreven. Degene die bleven werden beperkt in hun rechten om te trouwen, mochten niet alle beroepen uitoefenen en werden gedwongen om hoge belastingen te betalen. In 1782 -1783 moesten de Joden in Oostenrijk vaste familienamen aannemen.
2. In het tweede deel van de regeerperiode van Joseph II werden de Joden gerekruteerd voor het leger (1788) en in 1789 werden een aantal beperkingen opgeheven en er werd gepoogd om tot een burgerlijke gelijkstelling te komen.

In 1792 werd door Leopold II, de opvolger van Joseph II, de dienstplicht vervangen door het betalen van een geldbedrag. De bepaling dat Joden christelijke kleding moesten dragen werd nooit uitgevoerd. Joden werden ook in het Russische rijk verwelkomd.
1. In 1791 stelde de Russische keizerin Catharina de Grote de “Pale” in en bepaalde dat alle Joodse inwoners van haar rijk (met kleine uitzonderingen) in dit gebied moesten wonen. Deze bepaling bleef van kracht tot 1917.
2. In 1809 bepaalde de Russische regering dat alle Joden vaste familienamen moesten aannemen waardoor men makkelijker geïdentificeerd kon worden voor bijvoorbeeld de belasting.
3. In 1827, bepaalde Tsaar Nicholas I dat Joden, die tot dat moment niet in dienst hoefden, nu ook 25 jaar moesten dienen als soldaat. Het is duidelijk dat vele Joden weigerden om in het leger te gaan dienen. Veel jonge mannen zorgden dat ze verdwenen waren tegen de tijd dat ze zich moesten melden. Verder moesten Joden alle geboorten, trouwerijen e.d. laten vastleggen bij de Synagoge waartoe men behoorde. Na 1857 werden deze gegevens bijgehouden door Kroon Rabbijnen die gewoonlijk geen geestelijke leiders waren van de betreffende gemeenschap.
In het midden van de 19e eeuw werd er door de Russische regering veelvuldig geklaagd over het regelmatig veranderen van de familienamen bij de Russische Joden die in verschillende gemeenschappen leefden met verschillende achternamen.
Een grote verandering in de situatie van de Joden in Galicië vond plaats na 1848. Een aantal Joden was behoorlijk actief in de revolutionaire beweging van die tijd en dit leidde tot een Pools-Joodse verbroedering en Joodse emancipatie. In de jaren na 1859 werden de beperkingen in Oostenrijk eveneens stap voor stap verlicht. In 1867-1868 werden daar de Joden burgerlijk gelijkgesteld.
De moeilijke economische situatie in Galicië leidde tot geweld tegen de Joden (pogroms), die daardoor ervoor kozen om naar elders te emigreren. In het algemeen zocht men werk in andere landen van het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk, soms in Wenen, maar ook in Hongarije en andere landen in de Balkan. Tussen 1881 en 1900 vertrokken ca. 150.000 Joden Galicië en tussen 1900 en 1914 vertrokken 175.000 Joden naar de Verenigde Staten. In deze periode kwam ook het zionisme op en een deel van hen vertrok naar Eretz Israël.
Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog werd Galicië door Polen geannexeerd. De Joden verwachtten dat men recht op autonomie zou krijgen, maar dit is nooit gebeurd. De omstandigheden voor de Joden waren dramatisch verslechterd. De rechten voor de Joden waren zeer beperkt in vergelijking met andere etnische groepen.
Na 1924 werd de emigratie naar de Verenigde Staten verboden, maar men zocht naar andere wegen om Polen te verlaten, in het bijzonder richting Palestina.. Het bestuur van het Britse Mandaatgebied weigerde echter toegang voor velen. Uiteindelijk werd het lot van veel Oost Europese Joden bepaald in de Tweede Wereldoorlog. Ongeveer zes miljoen Joden, waarvan een miljoen Poolse Joden en 450.000 Joden uit Galicië werden vermoord.

 

bron:
vertaling en bewerking van http://www.geocities.com/turkel.geo/History.htm

laatst bijgewerkt:
12 september 2019