De Stichting Montefiore te Rotterdam door B. Canter (1 jan 1914)

Als kudden, kudden van menschen, kunt gij ze te Rotterdam vaak zien, de landverhuizers voor Amerika. Mannen, vrouwen, kinderen. De vrouwen met hoofddoeken om, de mannen met slappe, verkleurde hoeden op, met hooge laarzen aan. Maar vaak ook al, modern gekleed, in heerachtige confectiepakken met dubbel-omgeslagen hooge boorden en in Parijsche chic uit achteraffe kleine stads-modemagazijnen. De vrouwen dragen doorgaans de bagage, voor zoover ze in doeken is gepakt. Als ’t koffers zijn, draagt ook de man wel eens.

Montefiore Westzeedijk

Het is geen schouwspel van uiterlijke ellende. Want de strenge bepalingen voor den immigrant, door Amerika opgesteld, maken, dat de landverhuizer eenigszins verzorgd op reis moet gaan. Hij moet gezond zijn, het geld voor den overtocht bezitten en een bepaalde som, waarvan hij de eerste maanden leven kan. Doorgaans zijn ’t jonge, sterke menschen, die een nieuw vaderland gaan zoeken. Ook het verschiet is niet te treurig. Ginds, over den oceaan is plaats voor allen, die willen en kunnen werken. Hun wenkt vrijheid, welstand en onafhankelijkheid. Zij verlaten een land met een achterlijke beschaving om naar een rijk te trekken, dat in veel opzichten der wereld tot voorbeeld strekt. Ook getuigt het van levenskracht, dat een volk gestadig duizenden van zijn beste arbeidskrachten kan missen, zonder zelf voelbaar te verarmen.

Schipbreukelingetjes van de „Volturno.”

Slechts is er innerlijke ellende, wanneer men bedenkt, dat er onder die groepen volks, velen zijn, die het vaderland, dat zij liefhebben, verlaten, omdat daar vervolging en verdrukking hun het leven schier onmogelijk maken.

Het zijn vooral de Joodsche emigranten uit Roemenië en uit Rusland, die beklagenswaardig zijn, tot het oogenblik, waarop zij Amerika’s vrijen grond betreden. Maar ook dan nog zal het eenige geslachten duren, voor de kenmerken, die eeuwen van verdrukking teekenden, verdwenen zijn.

aan de beterende hand

Montefiore, vereeniging tot ondersteuning van behoeftige passanten te Rotterdam helpt al degenen, die bij de groote reis hulpwaardig blijken. De vereeniging draagt den naam van een groot Joodsch philantroop, Mozes Montefiore, die bij de kroning van wijlen koningin Victoria van Engeland tot baronet geadeld werd.

„Montefiore” werd in 1883 te Rotterdam opgericht door de heeren A. D. Lutomirski, voorzitter, J. S. Bosman, N. A. van Gelder, A. J. Kiek en J. M. Schnitzler. Eerevoorzitter werd Dr. B. L. Ritter, opper-rabbijn. Van de oprichters is nog in leven de heer J. M. Schnitzler, de ijverige secretaris sinds 1883, levendig, veeltalig man, (hij beheerscht zeven talen!) in wiens goedige, blauwe oogen men de geestdrift ziet vonkelen, als hij spreekt over het liefdewerk, dat zoo geheel zijn hart heeft. Het tegenwoordig bestuur bestaat behalve dan uit den heer Schnitzler, uit de heeren L. M. Kattenburg, Voorzitter; M. A. Staal, vice-voorzitter; T. van Cleeff Szn., Penningmeester en J. Leuvenberg.

een der slaapzalen

„Montefiore”, hoewel een Joodsche stichting met een Joodsch bestuur, wijdt hare zorgen niet uitsluitend aan Joodsche passanten. In levendige herinnering zijn nog de goede zorgen, door de vereeniging gewijd aan alle schipbreukelingen van de „Volturno”, het landverhuizersschip van de Uranium Company, dat in volle zee in brand geraakte en welks opvarenden, door een kleine internationale vloot, door Marconi’s telegraaf op zee bijeengeroepen,voor een groot deel gered konden worden.
Bij ons eerste bezoek aan het blanke landhuis aan de Westzeedijk te Rotterdam, dat de gemeente Rotterdam gratis aan „Montefiore” heeft afgestaan, troffen wij er toevallig slechts één Joodschen verpleegde, een Russischen jongen van 14 jaar, gered van de Volturno en te Rotterdam  aangebracht. Zijn ouders waren naar Amerika gered. Een jong Duitsch geestelijke, pater Mazurowski, was in den tuin van het landhuis, voor 1883 de villa van een Rotterdamsche familie, aanwezig en zag toe op het spel van een vijftiental kinderen, bijna allen Katholiek, geredden van de Volturno.

waschgelegenheid

Pater Mazurowski is vertegenwoordiger van de St. Raphaelsvereeniging, wier zetel te Limburg a. d. Lahn is gevestigd. Hij behartigt de geestelijke en materieele belangen van landverhuizers in Nederland. Pater Mazurowski die op het kiekje nu juist in een wat bevelende houding staat,  de momentopname heeft meer van zulke verrassingen, is de zachtheid en vriendelijkheid in persoon. Het lachende zustertje, dat men bij het kindergroepje ziet, is mej. L. Neyts, een donkeroogige Zeeuwsche, die gewoonlijk in het Uranium Hótel te Katendrecht arbeidt, maar thans voor de verpleging der kleine Volturno-schipbreukelingen hier was overgeplaatst. Zij vertelde ons met liefde van haar kleine verpleegden. Hoe gelukkig zij was, dat een driejarig kleutertje, ’t welk den dag na de aankomst ellendig vermagerd en met uitslag bedekt was opgenomen, nu aardig bijgekomen was en flink at. Vandaag had het kind juist voor ’t eerst een Nederlandsch woord : „dag! dag!” gezegd. Tot dien dag had het geen woord gesproken. Zijn Rumeensche ouders waren door een ander schip gered en thans in Amerika. En van het Nederlandsche jongetje Groeneveld, een der geredden vertelde zij ons, dat het den heelen dag in allerlei talen was toegesproken maar geen antwoord had gegeven, toen het opeens ’s avonds, in ’t Nederlandsch zeide: „Nou wil ik naar moessie om slaappies te doen.” Dat was in al de somberheid van dien vreeselijken dag, een lichtstraaltje geweest.

Nauwelijks had onze fotograaf, de heer Willem Everts, zijn toestel opgezet of van alle zijden kwamen de kinderen toeloopen om ook op de fotografie te komen. En ze stelden zich in houterige houdingen op en pater Mazurowski en mej. Neyts, die beiden ook Slavische talen spreken, hadden heel wat moeite om de jolige bende tot een behoorlijk groepje te vormen. Want de kinderen, na een week van goede voeding en zorgvuldige verpleging en heerlijk spelen in den mooien herfsttuin in het park met de groote zandhoop en het prieël en de geit en het hondje en de twee katten, waren al ’t leed vergeten en wellicht was het verblijf in „Montefiore” het zonnigste van hun heele leven. Want het mag wel eens gezegd worden, in „Montefiore” heerscht een prettige, opgewekte geest.

Het nieuwe vriendinnetje, Holland (naast moeder) en Rusland.

Het gesticht-achtige is vermeden. Misschien niet eens vermeden, want vermijden duidt op opzet. Alles geschiedt hier met natuurlijke hartelijkheid. Bij onze drie bezoeken aan de stichting, kregen wij den indruk van in een groot gezin te zijn. Wie dien echt Nederlandschen geest van vrijheid, van „tucht zonder zucht” hier gebracht heeft, weet ik niet. De heer Schnitzler heeft er zeker deel aan. Want dat is een stille poëet. Ja, hij heeft in zijn jongen tijd, nu loopt hij naar de zestig, gedichten op „Montefiore” gemaakt, maar mij verboden, ’t in mijn artikel te zetten. Wat ik niet beloofd heb te zullen doen, zijnde altijd er op uit, de dichters bekend te maken. En in zijn vroegere jaarverslagen heeft hij ook wel eens bloemetjes van welsprekendheid ingelascht. Wilt gij een staaltje uit 1884: „Het gold hier toch niet, vergunt mij eene vergelijking, het gold hier niet, de zorg op zich te nemen voor den verderen bloei van een krachtigen boom, die reeds vasten wortel had geschoten; het gold hier: een nauwelijks ontloken plantje te kweeken tot een krachtigen boom, onder wiens schaduwrijk lommer de arme reiziger een poos zou kunnen uitrusten en zich verkwikken en sterken tot den verderen tocht; ja, wat oneindig zwaarder woog, het gold een ons onbekende plant te doen gedijen

Is dat niet aardig gezegd? Is dat niet de litteraire school van wijlen sir Mozes Montefiore en wijlen A. C. Wertheim?
Maar later heeft hij al zijn rhetorische bloemetjes laten verdorren. Het kostte te veel van drukken. Hij schrijft nu alles, naar hij mij glunder zeide, heel kort en zakelijk… en laat de verslagen, voor de zuinigheid, niet meer drukken. Hij schrijft ze nu in zijn vrijen tijd, „ontwoekerd” aan zijn zaken. Toen de rhetorische bloemetjes nog bloeiden sloot (in 1884) de geheele begrooting met / 491.46 en een deficit van een rijksdaalder. Maar in een lijvig geschreven verslag van 1910 lazen wij, dat 1653 personen door „Montefiore” waren voortgeholpen, 890 mannen, 303 vrouwen en 460 kinderen. Er waren daaronder menschen uit de volgende landen: Algiers, België, Duitschland, Egypte, Engeland, Frankrijk, Marokko, Nederland, Oostenrijk-Hongarije, Palestina, Rumenië, Russisch-Polen, Turkije, Amerika, Zweden, Zwitserland. Er is reeds een jaar geweest, in 1900, toen Rumenië zijn Joden ’t leven onhoudbaar maakte, dat Montefiore ƒ300.000, drie ton gouds, in één jaar voor hulp uitgaf. Deze som was echter bijeengebracht door de internationale vereenigingen van weldadigheid. Want „Montefiore” staat in verbinding met een groot aantal zusterverenigingen in de geheele wereld. Ook met de vereenigingen tot bescherming van jonge meisjes (stationswerk enz.) en zij werkt met vele vereenigingen mede om landverhuizersagenten, die door kwade praktijken de landverhuizers misleiden en afzetten, onschadelijk te maken. Zij geniet trouwens een prachtigen steun zoowel van de gemeente als van de politie te Rotterdam. Toen in ’t begin van dit jaar 1913 de financiën zoo noodlijdend waren dat „Montefiore” dreigde zijn gastvrije poort te moeten sluiten, bracht Rotterdam / 13.000.— bijeen, waarbij o. m. een gift van ƒ 2000.—, door bemiddeling van een hooggeplaatst Rotterdamsch politie-ambtenaar. Veel van dit kapitaal kwam ook uit niet-Joodsche kringen, erkenning van de breede wijze, waarop „Montefiore” haar doel nastreeft. In ’t geheel, sedert de oprichting, heeft „Montefiore” 46 000 passanten voortgeholpen.

Mij werd vergund een blik te slaan in een der groote registers, waarin alle gevallen systematisch geboekt worden. Welk een register van menschelijke nooddruft. Elkeen, die hulp behoeft onder de landverhuizers, kan zich bij „Montefiore” aanmelden. Men helpt daar de menschen met kleeren, onderdak, reisgeld en dikwijls met raad en bijstand, welke méér dan geld waard zijn. Niet alleen die naar Amerika gaan, ook die terugkomen, geweigerd wegens ziekte of om andere redenen en nu soms, daar zij in Rusland niet meer terug mogen keeren, zonder vaderland staan. Hier wil een vrouw naar heur man te Londen, doch zij heeft geen reisgeld meer. Daar helpt zij een paar kinderen, om naar een oom te Parijs te komen.

Aan de stichting zijn twee doctoren verbonden: Dr. J. Voorzanger als algemeen arts, Dr. J. van den Borg voor oogziekten, want trachoma komt vaak voor bij de landverhuizers. De Vereenigde Staten stelt strenge eischen aan de gezondheid. „Montefiore”, indien eenigszins mogelijk, zorgt, dat de zieken of onderweg ziek gewordenen genezen worden.

In al den tijd van ’t bestaan van „Montefiore” is geen enkele maal een misdaad gepleegd door haar beschermelingen. Maar dikke bundels brieven, geschreven in velerlei talen, wij zagen er o. m. in het met Hebreeuwsche letters geschreven „Jiddisch”, een mengsel van Duitsch, Russisch en Bargoensch, getuigen van de dankbaarheid der voortgeholpenen. „Montefiore” kan in normale omstandigheden tachtig personen herbergen. Wij bezochten de slaapzalen, waar in hoogst eenvoudige ijzeren bedden met stroomatrassen, de verpleegden slapen. De badkamer en de waschkamers; de keuken waar ’t echt huiselijk toeging. Alles getuigde van Nederlandsche zindelijkheid, hoewel „Montefiore” met een zeer klein personeel werkt. Het kleine dochtertje van den conciërge speelde lief met een klein, mager stumperdje, een eenzaam schipbreukelingetje van de „Volturno” en toen hebben wij de twee, het Nederlandsche en ’t Russische kindje met hun speelgoed onder moeders hoede buiten op een bankje gezeten zoo gefotografeerd, tot niet geringe afgunst van de andere schipbreukelingetjes, er waren er nog een veertiental, die ook wilden poseeren.

En zoo wordt hier, in eenvoud en zonder veel ophef, een werk van liefde en hulpvaardigheid verricht. Wat het eigen vaderland vaak aan de zwervelingen te kort deed, wordt hier in Nederland, voor zoover de krachten reiken, vergoed. „Montefiore” ontvangt graag belangstellenden. En de vereeniging is dankbaar voor giften, dotatiën, legaten. Na de ramp van de „Volturno” bleek de Nederlandsche liefdadigheid weder eens heerlijk. Eén oproep in de couranten en het stroomde giften en gaven. Echter „Montefiore” nam van dezen geldstroom niets voor haarzelve — het was immers gegeven voor de schipbreukelingen en dus werd het aan deze uitgekeerd. Maar „Montefiore” zou ook wel wat voor haarzelve willen ontvangen voor ’t gewone werk, dat niet door een groote ramp onder de aandacht wordt gebracht en toch een durende rampzaligheid toont. De drie jaarlijksche collecten langs de huizen te Rotterdam brengen slechts ƒ500 op, waarvan 407 kosten afgaan voor de collectanten. Daarvan kan niet veel gedaan worden, al werkt ook het damescomité op loffelijke wijze mede en is men er haast meer dan zuinig.

Er wordt véél goeds gedaan in Nederland en als regel moet blijven gelden, dat de Nederlandsche arme voor alles geholpen verdient te worden. Doch de engel der liefdadigheid heeft breede vleugelen en omhoog stijgend wordt haar blik verruimd en grenzen en scheidingen tusschen menschen en dingen vervagen… zij ziet één groote wijde wereld en één groote menschheid… waartoe wij allen behooren.

En met dit bloemetje, dat wij niet aan een verslag van den heer Schnitzler ontleenden, dat van onszelf is, nemen wij afscheid van „Montefiore” en den lezer.

bron:
Op de hoogte jrg 11, 1914, 01-01-1914. Geraadpleegd op Delpher op 25-12-2017, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=dts:401002:mpeg21

illustraties:
Op de hoogte jrg 11, 1914, 01-01-1914. Geraadpleegd op Delpher op 25-12-2017, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=dts:401002:mpeg21

laatst bijgewerkt:
10 september 2019