Synagoge Agoedas Achiem (Vereniging van Broeders) – Kipstraat 76

synagogekipstraatDe pogroms in Oost Europa bracht in het laatste deel van de negentiende eeuw een stroom Joodse vluchtelingen op gang die in Amsterdam en Rotterdam hun eigen synagoge stichtten. Daarbij was niet alleen hun afkomst van belang, ook het feit dat ze oost-Jiddisj spraken tijdens de diensten, de diensten “vierden” en de diensten van de gemeentes hier in hun ogen koel en afstandelijk waren.

Op 15 september 1894 werd Agoedas Achiem opgericht. Als eerste sjoel maakte men gebruik van een verbouwd pakhuis aan de Reederijstraat 6 (naam van de verbrede Groote Draaisteeg na 1900), een sjoel met 80 plaatsen voor de mannen en 25 voor de vrouwen. Op de Hoge Feestdagen was er te weinig plaats in de sjoel en huurde men de bovenzaal van de Tivoli Schouwburg.
In 1928 verhuist men en wordt de sjoel in Kipstraat 76 gewijd (100 mannen- en 80 vrouwenplaatsen). De Aron haKodesj (Heilige Arke) werd geschonken door Abraham Tuschinski. De Kipstraat liep toen parallel aan en ten noorden van de Hoogstraat tussen de Gedempte Botersloot en de Goudschewagenstraat.

Een deel van de Gallisische groep ging overigens in 1928 zijn eigen weg en hield diensten in een lokaal aan de Hofdijk onder de geestelijke leiding van de talmudist Meir Landau. Over deze chewre ontbreken verdere gegevens.
De Kipstraatsjoel lag ongeveer zestig meter van het oude stadhuis aan de Kaasmarkt en enkele minuten lopen van de Grote Synagoge aan de Gedempte Botersloot.
Simchat Torah, Vreugde der Wet, werd door de Oostjoden met duidelijke vreugde gevierd, wat onder meer tot uiting kwam in het dansend rondgaan met de Torah-rollen, de Hakafot. Na afloop van de dienst in de gemeentesynagoge aan de Botersloot gingen jaarlijks enkele tientallen bezoekers, onder wie opperrabbijn Davids, naar de sjoel in de Kipstraat om daar het dansend rondgaan met de Torah-rollen op straat gade te slaan, een ook voor Nederlandse Joden ongewoon tafereel.
Bekende gabbaj (bestuurders) waren in de jaren twintig en dertig E. Heiman, H. Gerschtanowitz, J.D. Friedberg, J. Rotstein, S. Glück, D. Rosenberg en E. Vromen.

Na het Duitse bombardement van 14 mei 1940, waardoor een groot deel van de Rotterdamse binnenstad werd verwoest, waren er van de synagogen Boompjes en Gedempte Botersloot en van de chewresjoelen Kipstraat en Hofdijk slechts puinhopen over. De Galicische groep vond onderdak in de gespaarde wijksjoelen van ‘Lew Jom’ en ‘Beth Tephilla Hammerkaz’. De van oorsprong Russische groep van ‘Agoedath Achiem’ vond gastvrijheid in een huissjoel op de eerste etage boven poelier B. Monderer, Spoorsingel 64b. Deze groep verzorgde voedselpakketten voor de Palestinapioniers, die in een werkkamp in de Wieringermeer voor een agrarisch beroep in Israël werden opgeleid, en voor de grote groep geïnterneerden in het kamp Westerbork.
De diensten in de huissjoel werden door A.U. Kleinmann voortgezet totdat dit in maart 1943 niet langer mogelijk was.
De groep Oostjoodse overlevenden van de Tweede Wereldoorlog was te klein om tot heroprichting van de chewre over te gaan. Hierdoor hebben de Oostjoden in Rotterdam, in tegenstelling tot die in Den Haag en Amsterdam, geen eigen sjoeldiensten meer.

 

illustratie
foto
Voorwaarts sociaal-democratisch dagblad 30 juli 1928, pag. 4. Interieur synagoge Kipstraat Rotterdam
met dank aan R. Vis.
zitplaatsen, Weekblad voor Israëlietische huisgezinnen; uitgegeven vanwege de Vereeniging van Joodsche Wetenschappen te Rotterdam, jrg 64, 1933, no 37, 15-09-1933. Geraadpleegd op Delpher op 07-10-2021, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMUBA15:005427037:00001
gepubliceerd:
28 februari 2016
laatst aangepast:
7 oktober 2021