Inleiding.
De angstige voorgevoelens, de sombere voorspellingen, welke het slot van ons vorig jaarverslag zoo pessimistisch deden klinken, hebben zich helaas in den loop van 1924 maar al te zeer, en in nog ontstellender mate dan wij konden vermoeden, bewaarheid. De nieuwe immigratiewet der Vereenigde Staten, welke 1 Juli 1924 in werking trad, heeft de poorten van dit land van belofte en verlangen voor zoovele tienduizenden onzer Oost-Joodsche broeders, practisch gesproken, geheel gesloten. Wanneer men bedenkt, dat volgens de vorige Immigratiewet, welke de toelating tot de Vereenigde Staten reeds aanzienlijk beperkte, de Jaarlijksche quota voor Polen, Rusland en Rumenië, de landen, welke steeds het grootste contingent der emigranten leverden, respectievelijk bedroegen 30977, 24405 en 7419, terwijl deze getallen volgens de thans vigeerende bepalingen gereduceerd zijn tot 5982, 2248 en 603, dan kan men beseffen, hoevele vrouwen, kinderen en bejaarde ouders door de nieuwe wet veroordeeld werden om nog jaren lang van hun in Amerika wonende natuurlijke beschermers en verzorgers gescheiden te blijven en hun treurig bestaan in hun geboorteland voort te sleepen. Gestrande emigranten. Hoe ongelukkig echter de toestand van deze menschen ook is, nog veel beklagenswaardiger en deerniswekkender mag het lot genoemd worden van die emigranten, welke reeds in October 1923 hierheen gekomen waren, voorzien van alle noodige documenten, en zich toen plotseling den weg naar Amerika afgesneden zagen, doordien het voor hun nationaliteit vastgestelde quotum daar reeds toegelaten bleek te zijn. In ons vorig jaarverslag wezen wij al op den onbeschrijfelijken nood, waarin deze menschen verkeerden en op hetgeen door onze Vereeniging gedaan werd om hun leed te verzachten en hun overal, waar het noodig was, te hulp te komen. Toen wij echter ons vorig verslag samenstelden, kon men nog met reden verwachten, dat met het begin van het nieuwe fiscale jaar op 31 Juli 1924 al de gestrande emigranten, welke ten getale van verscheidene duizenden in verschillende havens van Europa en Azië vastgehouden werden, zich binnen enkele weken naar Amerika zouden kunnen inschepen. Hoe echter te schetsen de ontsteltenis, de radeloosheid en de wanhoop van deze ongelukkigen, toen hun de tijding van de aanneming der nieuwe Immigratiewet Bereikte, welke niet, zooals de vorige, een quotum van 3 procent bepaalde van het aantal personen derzelfde nationaliteit, dat bij de volkstelling van 1910 in de Vereenigde Staten woonde, doch slechts 2 procent toeliet en daarbij nog als grondslag nam de volkstelling van 1890, toen het aantal Oost-Joden in Amerika nog gering was. Thans stond het vast, dat van de 200 gestrande emigranten, die zich in Rotterdam bevonden, maandelijks slechts 4 of 5 het recht zouden verkrijgen om de Vereenigde Staten te betreden, zoodat men met wiskundige zekerheid kon vaststellen, dat het overgroote deel van hen eerst na 2 of 3 jaren in het Dollarland zouden toegelaten worden. Het droevig lot van deze schipbreukelingen wekte in de geheele wereld diep medelijden. De groote hulporganisaties, als de Jewish Colonization Association te Parijs, de Hebrew Sheltering and Immigrant Aid Society te New Vork en het Vereinigtes Kommitee für Jüdische Auswanderung te Berlijn begrepen, dat het haar taak was om hier redding te brengen en andere vestigingsgebieden te vinden voor hen, voor wie binnen afzienbaren tijd van toelating in de Vereenigde Staten geen sprake kon zijn. Een groote steun-actie werd op touw gezet, groote sommen gevoteerd, doch de moeilijkheden, zoowel aan de zijde der emigranten, als aan die van de regeeringen der aangewezen immigratielanden waren van dien aard, dat slechts voor een betrekkelijk gering aantal de gelegenheid kon geschapen worden om zich in een ander overzeesch land blijvend te vestigen. Zoo bevindt zich het grootste deel van deze ongelukkigen nog steeds in Rotterdam en is het ook geen wonder, dat de arbeid van „Montefiore”, afgezien van de hulp aan de gewone doortrekkenden, geheel stond in het teeken der gestrande emigranten. Wel verblijven de meesten van hen in het Hotel der Holland-Amerika Lijn, waar in zeer voldoende mate voor hun eten en logies gezorgd wordt, maar het is duidelijk, dat zij daar niet voor onbepaalden tijd kunnen en ook niet willen blijven en ons daarom dagelijks bestormen met de bede raad voor hen te schaffen en een einde te maken aan den onzekeren en onhoudbaren toestand, waarin zij verkeeren. Wij stonden dan ook voortdurend in contact met de genoemde wereldorganisaties om dit uiterst moeilijke probleem tot een oplossing te brengen, wij zeiden echter reeds, dat tot nu toe door omstandigheden, onafhankelijk van den wil dier organisaties, de resultaten niet schitterend genoemd mogen worden. Onze bemoeiingen in het belang der gestranden strekten zich evenwel nog veel verder uit. Telkens weer riepen zij onze tusschenkomst in om hun belangen te bepleiten bij de Consulaten, welke ons steeds met de grootste welwillendheid te woord stonden en zooveel mogelijk aan onze verzoeken gehoor gaven; talrijk waren de gevallen, waarin wij onze bemiddeling moesten verleenen in de velerlei wrijvingen en conflicten tusschen de emigranten onderling of tusschen dezen en de Scheepvaartmaatschappijen. Ook voor kleeding en schoeisel voor een groot deel dezer menschen had onze Vereeniging te zorgen: de 88 zendingen van kleeren, welke wij zoowel uit Rotterdam als uit andere plaatsen ontvingen, kwamen om daarbij zeer te stade. Den schenkers zij hiervoor onze hartelijke dank gebracht. Velen van de gestranden hebben zich, ziende, dat hulp van bulten te lang op zich liet wachten, zelf een uitweg gezocht naar Cuba, Mexico, Palestina, Argentinië, Brazilië, Chili en Peru of zij keerden naar het land van herkomst terug. Zeer vaak moesten deze voor hun reis met min of meer beduidende bedragen ondersteund worden. De ophooping van emigranten in Cuba veroorzaakte daar een economische crisis, welke ten gevolge had, dat groote groepen van hen weer naar Europa terugkeerden. Ook Rotterdam kreeg hiervan zijn deel en alweder was het onze Vereeniging, welke den repatrieerenden, die van alles ontbloot hier aankwamen, te hulp moest komen met reisbiljetten, steunpenningen en kleeding. Alleen reeds de hulp aan deze categorie van behoeftigen vereischte een bedrag van meer dan ƒ 1500.—.
Opname Asyl.
In ons Asyl werden in den loop van 1924 opgenomen 2478 personen, d.i. 786 meer dan in het voorafgaande jaar; daarvan waren 2073 mannen, 398 vrouwen en 7 kinderen. Vertrokken zijn weder 2071 mannen. 393 vrouwen en 4 kinderen. Het aantal verpleegdagen bedroeg in totaal 7757, d.i. meer dan twee maal zooveel als in 1923.
Bureau.
Door ons Bureau werden 1608 gevallen behandeld. Herkomst. Hoe internationaal de arbeid van ons Bureau is, blijkt wel uit de nationaliteit derpersonen, die zich daar aanmeldden: uit Rusland waren afkomstig 760, uit Polen 489, Roemenië 95, Hongarije 91, Nederland 55, Tchecho-Slowakije 26, Duitschland 20, Oostenrijk 19, Vereenigde Staten 7, Engeland 6, Palestina 4, Oekraïne 4, Turkije 2, Letland 2, Irak 2, Frankrijk, Zwitserland, Griekenland, Lithauen, Perzië, Armenië, Suriname, Servië, Fiume, Danzig elk 1, benevens 15 staatloozen. Bestemming. De landen van bestemming waren: Vereenigde Staten 514, Nederland 289, Mexico 230, België 179, Engeland 84, Polen 57, Duitschland 48, Frankrijk 47, Cuba 26, Argentinië 18, Oostenrijk 15, Roemenië 15, Palestina 11, Hongarije 8, Canada 7 Brazilië 6, Peru 5, Australië 3, Zwitserland 2, Tchecho-Slowakije 2, Uruguay 2, Denemarken, Luxemburg, Portugal, Marokko, Zuid-Afrika, Nicaragua elk 1.
Spoorkaarten, reispenningen enz.
Ter bestrijding der kosten van land- of zeereis steunden wij 294 personen, paspoort of visum werd door ons betaald voor 30 personen, reispenningen werden verstrekt aan 209, kleeren aan 206 personen, terwijl 409 vreemdelingen door ons van aanbevelingsbrieven voorzien werden. Gebruik in Asyl. Het gebruik aan levensmiddelen brandstoffen enz. bedroeg in 1924: aan aardappelen 22 H.L. en beschuit 2952 K.G., boter 218 K.G., kaas 25 K.G., meel 100 K.G., suiker 145 K.G., koffie 29 K.G., thee 8 KG., vleesch en vet 360 K.G., melk 617 L., zeep 210 K.G., gas 1096 kub. M., kolen 150 H.L., electriciteit 279 KAV.
Geneeskundige behandeling.
Geneeskundige behandeling werd vereischt voor 12 personen, van welke de lijders aan huidziekten geheel belangloos door Dr. Ph. van Blankenstein geholpen werden, waarvoor wij dezen oprechten dank betuigen. Ook Mr. I. Cohen aanvaarde onzen dank voor het belangloos verstrekken van zijn gewaardeerde juridische adviezen.
Bestuur enz.
Een ernstig verlies leed het Bestuur door de ontslagname van den heer T. v. Cleeff Szn., die gedurende 17 jaren, het laatst als vice-voorzitter, de vereeniging met zijn beste krachten heeft gediend. Ook den heer Wijsenbeek, die in 1924 als bestuurslid aftrad, zij hier dank gebracht voor hetgeen hij voor „Montefiore” gedaan heeft. In de vacature v. Cleeff werd voorzien door de verkiezing van den heer E. Helman, terwijl de heer S. van den Bergh door het Bestuur als vice-president werd aangewezen. Het conciërge-echtpaar Goldsmid werd vervangen door den heer D. Bromet en echtgenoote.
Gebouw.
Uit een oogpunt van veiligheid en bezuiniging werd het geheele Asyl van electrisch. licht voorzien.
Centraal Bureau.
Het Centraal Bureau der Joodsche Transmigranten-vereenigingen in Nederland, dat 24 passantenvereenigingen omvat en zijn zetel in het kantoor van „Montefiore” heeft, bewees ook in 1924 door zijn rijk inlichtingsmateriaal uitnemende diensten en bespaarde ons vele nuttelooze uitgaven.
Scheepvaartmaatschappijen.
Hoe dikwijls onze tusschenkomst bij de Scheepvaartmaatschappijen vereischt werd, blijkt wel uit het feit, dat wij in 1924 met deze 284 maal een bespreking te voeren hadden. De directies der lijnen kwamen steeds zooveel mogelijk aan onze wenschen tegemoet.
Consulaten.
Ook van de verschillende consulaten, waarbij 142 maal onze bemiddeling gevraagd werd, ondervonden wij steeds de grootste welwillendheid.
Zusterverenigingen.
Met onze talrijke vereenigingen in binnen- en buitenland stonden wij in levendige briefwisseling en werkten wij op de meest aangename wijze samen ter bereiking van het gemeenschappelijke doel. Wij noemen hier in het bijzonder de reeds vermelde 3 groote organisaties, de J.C.A. te Parijs, de H.I.A.S. te New- York, de Emigdirekt te Berlijn met hun filialen in verschillende steden van Oost-Europa, verder de Hilfsverein der Deutschen Juden te Berlijn, de Jews’ Temporary Shelter te London, „Ezra” te Antwerpen, de Council of Jewish Women te New- Vork, het Centrale Informatie-Bureau voor het Verre Oosten te Harbin. Met genoegen maken ook melding van onze aangename en succesvolle samenwerking met „Hachnosas Ourechiem” te Amsterdam, alsmede met de Rotterdamsche Vrouwenvereniging tot hulp aan Joodsche emigranten, welke veel bijdraagt tot verzachting van het leed der gestrande landverhuizers.
Gemeentebestuur en Politie.
Grooten dank zijn wij verschuldigd aan het Gemeentebestuur van Rotterdam voor het gratis in bruikleen afstaan van het Asyl, alsook aan de politieautoriteiten, in het bijzonder die van de afdeeling Vreemdelingendienst, die ons steeds hun medewerking verleenden om de moeilijkheden, waarmede onze beschermelingen te kampen hadden, uit den weg te ruimen.
Subsidie J.CA.
Met dankbaarheid maken wij gewag van de subsidie, welke de Jewish Colonization Organization ons over 1924 verleend heeft, welke echter niet heeft kunnen voorkomen, dat onze rekening over dat jaar met een aanzienlijk tekort sluit.
Slot.
Uit al het hier medegedeelde blijkt ten duidelijkste, dat de verwachting, in ons vorig verslag uitgesproken, dat de immigratie-beperking in Amerika de zorgen en lasten onzer Vereeniging geenszins zouden verminderen, door de feiten volkomen bevestigd is geworden. Zooals het zich laat aanzien, wacht ons ook voor dit jaar een zeer zware taak. De toestand van de 100 gestrande emigranten, die zich nog in Rotterdam bevinden, wordt met den dag kritieker en blijft nog steeds onze bijzondere aandacht eischen. Doch ook onder de nieuwe emigranten, die hier op de doorreis naar Amerkia aankomen, zijn er velen, die door ons of financieel gesteund, of wegens de een of andere ziekte opgenomen moeten worden. Bovendien neemt door de afsluiting van Amerika het aantal dergenen, die binnen Europa en vooral in Nederland met zijn hooge valuta tijdelijk hun heil zoeken, voortdurend toe. Dit zijn alle factoren, die van onze Vereeniging de inspanning van alle krachten, ook in financieel opzicht, zullen eischen en die dus het aantal onzer leden, in tegenstelling met hetgeen wij helaas thans zien gebeuren, met groote sprongen moet doen stijgen. Moge dit verslag allen, die nog niet of niet meer hun penningske aan „Montefiore” offeren, overtuigd hebben van de dringende noodzakelijkheid van onzen arbeid en dus ook van hun plicht om op onbekrompen wijze dit werk van menschen en naastenliefde te steunen I
Financieel Jaarverslag van den Penningmeester, den heer Jacq. Pierot Jr.
Het jaar 1924 heeft, wat de werkzaamheden betreft, niet veel onderscheid gemaakt in vergelijking met het jaar daarvoor. De emigratie bleef gering, al moet daaraan onmiddellijk worden toegevoegd, dat het asyl aan den Westzeedijk doorloopend eene groote aantrekkingskracht op rondreizende hulpbehoevende buitenlanders en doortrekkenden blijft uitoefenen. Het algemeen verslag van den secretaris geeft daaromtrent allerlei détails; er moge daaruit blijken, dat het bestaansrecht onzer vereeniging, ondanks de verminderde emigratie nog geenszins is afgenomen. Onder den invloed van hoogere prijzen voor levensmiddelen en over het algemeen van een hooger aantal verpleegdagen, zijn de uitgaven in 1924 in vergelijking met 1923 iets hooger geweest (n.l. ƒ11.844.31, tegen / 11.306.83>/2). De voornaamste posten zijn: salarissen ƒ3.466.— tegen ƒ3.808.31, levensmiddelen ƒ3.384.76 tegen ƒ 2.207.22/2, verstrekte reisgelden aan emigranten ƒ1.871.13 tegen ƒ2.027.84, diverse onkosten ƒ2163.78!/2 tegen ƒ1.045.64, verpléegkosten ƒ558.07 tegen ƒ343.01. Waar nu de inkomsten ook in het afgeloopen jaar weder belangrijk zijn afgenomen (f 9162.99 tegen ƒ 13.204.16y2) is er een nadeelig saldo van ƒ 1898.33. De subsidies zijn n.l. van ƒ5046.91 teruggevallen op ƒ3311.06, de contributies van ƒ5015.35 op ƒ4055.—; alleen de spaarbusjes hebben een iets hoogere bate opgeleverd (ƒ681.57 tegen ƒ565.591/2). Mijne sombere voorspelling geuit in het verslag over 1923 schijnt dus te zullen uitkomen. Ik wees er toen op, dat waar de inkomsten ieder jaar terugliepen, onze bescheiden geldmiddelen dreigden te zullen wegvloeien, omdat het publiek blijkbaar van meening was, dat „Montefiore” wegens de geringe emigratie tegenwoordig geen steun meer behoefde en het derhalve bedankjes regende. Dit jaar is er al een groot gat in onze financiën gekomen en aan het eind van 1925 zal er ongetwijfeld een nog veel grooter gat bijgekomen zijn, want het aantal oninbare contributiekwitanties aan het begin van dit jaar bleek weder bedenkelijk groot. Tenzij het bestuur zou besluiten de bemoeiingen ten opzichte van degenen die om hulp aankloppen te beperken. Maar dan staat te vreezen, dat de klacht wordt vernomen, dat „Montefiore” niet aan haar taak beantwoordt als zij menschen wegzendt die behoefte hebben aan voedsel en het niet zelf kunnen koopen, als het bestuur zoo nu en dan niet eens wat aanvulling verschaft op onvoldoende reispenningen of een enkele maal al te sjofele kleeding doet vervangen door betere om den emigrant daardoor een betere kans in zijn nieuwe vaderland te geven. Lichtvaardige hulp wordt niet verleend, het bestuur is er zich integendeel van bewust, dat vele noodzakelijke hulp door geldgebrek moet achterwege blijven. En dit achterwege blijven van noodzakelijke hulp zal nog algemeener worden indien de inkomsten blijven achteruitgaan.
bron:
“Jaarverslag van de Vereeniging „Montefiore” te Rotterdam.”. “Nieuw Israelietisch weekblad”. Amsterdam, 08-04-1925. Geraadpleegd op Delpher op 26-12-2017, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010872535:mpeg21:a0106
laatst bijgewerkt:
10 september 2019