Jesiba de los Pintos

Het is een verhaal uit de allereerste periode dat Joden zich in de Maasstad vestigden, een leerschool, een jesjive in de Sefardische traditie. Dat in de Maasstad waar de Hoogduitse Joden al snel een meerderheid waren en waar slechts met moeite af en toe een Sefardische geloofsgemeente kon bestaan. En de jesjive werd een beroemd en vooraanstaand instituut.

Het verhaal begint in 1492 in Spanje. Het koningspaar Ferdinand II van Aragon en Isabella I van Castilië, de Reinos Catholicos, verplichtten alle ingezetenen om zich te bekeren tot het katholicisme. Hun droom was een katholiek rijk, en de Moslims en Joden die er woonden waren een doorn in het oog. De Joden kregen de keus tussen bekeren of vertrekken en een groot deel vertrok en verspreidde zich over het Middellandse Zee-gebied. Onder andere Italië en Turkije kregen Joodse vluchtelingen en daar ontstonden bloeiende Joodse gemeenschappen. Ook Portugal, waar in het begin van de regeerperiode van Manuel I (Alcochete, 31 mei 1469 — Lissabon, 13 december 1521) godsdienstvrijheid heerste kreeg Joodse vluchtelingen uit Spanje. In 1496 wilde Manuel trouwen met Isabella van Asturië, een dochter van Ferdinand en Isabella. Een clausule in het huwelijkscontract meldde dat de Joden en de Moslims Portugal moesten verlaten. De vervolgingen van Joden in Portugal werden nog heftiger dan eerder in Spanje.

Een deel van de Joden vertrok, een deel liet zich dopen. Hoe katholiek men was geworden was maar de vraag. Zelfs de katholieken wantrouwden het en de gedoopte Joden werden Cristaõs Novos of Marranen genoemd. Een eeuw later leefden ze verspreid in het Spaanse Rijk, dat binnen Europa naast Spanje ook onder andere een deel van Italië en de Nederlanden bevatte. En in die Nederlanden vond van 1568 – 1648 een opstand plaats, de Tachtigjarige Oorlog.

Het volgende sleuteljaar is 1585, wanneer de Antwerpse haven geblokkeerd wordt. Geen handel, geen werk en de handelaren verdwenen. De opkomende nieuwe gebieden lokten, handelaren vertrokken naar steden als Emden, Londen, Frankfurt maar ook Middelburg, Amsterdam en Rotterdam. Daar waren steden die inmiddels al niet meer katholiek waren, zoals Amsterdam dat in 1578 bij de zogenoemde ‘Alteratie van Amsterdam’ protestant was geworden. En onder die handelaren waren personen van wie de voorouders belijdende Joden waren.

Men kon een keus maken. Katholiek ‘blijven’, en daarmee tweederangs burger zijn, of terug naar het geloof van de voorouder. Een behoorlijk deel ‘keerde terug’ en werd het fundament van de Sefardische gemeenschappen.

Het geslacht De Pinto was van oude Portugese adel. Don Manuel Alvares de Pinto huwde met Doña Voliante Nunes Henriques van Gallicië en in 1588 kregen zij een zoon Don Gyl Lopes Pinto. Hij trouwde twee keer, met Ines Ribeira en met Sara de Pinto en hij kreeg zes zonen en drie dochters. In Antwerpen had Don Gyl met zijn broer Rodrigo Alvares een vermaard handelshuis. De familie De Pinto beleed in het geheim hun Joodse godsdienst. In Antwerpen, in de Zuidelijke Nederlanden, was dit gevaarlijk en zij wilden naar de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, die in 1588 was ontstaan. Het vertrek naar de Republiek bereidden ze goed voor. Ze belegden hun vermogen in buitenlandse banken, vervolgens huurde men huizen in het nog katholieke Keulen, waarmee de verdenking van een reis naar het protestante noorden werd voorkomen, en op 12 juli 1646 vertrok het deel van de familie dat nog in Antwerpen was via verschillende poorten de Scheldestad en ging naar het neutrale Turnhout. Via Ginneken kwam men naar Zevenbergen, verkreeg paspoorten van de Staten en op de ochtend van 17 november 1646 vertrok uit Zevenbergen een jachtscheepje dat koers naar Rotterdam zette. Tegen de middag stapte men in Rotterdam aan wal.

Allereerst werd het gezelschap ontvangen in het patriciërshuis van Doña Sara Soares en tegen de avond ging het gezelschap met Don Gyl hun nieuwe huis bekijken. Er woonde nog een bakker, het was veel kleiner dan men gewend was, maar iets anders was niet te krijgen. Op 2 januari 1647 was het gehele gezelschap in Rotterdam. Daar was men al begonnen met lessen in het Hebreeuws en bericht werd gestuurd naar Amsterdam waar chacham David Pardo woonde. Het verzoek was om de mannelijke leden van de familie ‘in het verbond van Abraham te doen opnemen’, besnijden. David Pardo was de zoon van de eerste opperrabbijn van de Portugese gemeenschap ‘Beth Israël’ in Amsterdam.

Don Gyl werd besneden en nam de naam Abraham aan, zijn oudste zoon nam de naam Ishac aan, en de broers van Ishac werden nu Jahacob, Mosché en Aharon. De eerste sjabbat in Rotterdam ging men naar de Esnoge (synagoge). Deze allereerste Portugese synagoge te Rotterdam was gevestigd was gevestigd op de zolder van het huis van David Namias. De voorlezer was Joseph Pardo, een zoon van David Pardo.

De De Pinto’s wilden in Rotterdam een waardiger synagoge dan deze zolderverdieping en voor dat doel huurden ze een huis. Het werd doelmatig ingericht met twee koperen kandelaars op de bima voor de voorlezer, twee kandelaars voor de Heilige Arke en twee kandelaars voor de banken van de Mahamad, de bestuurders. Aan de muren waren acht koperen kandelaars bevestigd en verder werd de ruimte verlicht door zes koperen kroonluchters. De Heilige Arke was vervaardigd van Braziliaans Jacarandahout en de kehille (geloofsgemeente) bezat één Thorarol, voorzien van twee Rimoniem (siertorens), en er was een zilveren Ponteiro (Jad, aanwijzer).

De Esnoge had een voorzanger nodig en hiervoor werd een andere zoon van Joseph Pardo aangetrokken, Josiahu Pardo. Naderhand zou hij de eerste Opperrabbijn van Rotterdam worden. Hij was een leerling van ‘Ets Haim’ in Amsterdam en was gehuwd met een dochter van de Opperrabbijn, Saul Levy Morteira.

In het Rotterdam van die tijd was een nijpend tekort aan huizen en men kocht de twee beste huizen die toen te krijgen waren. Daar moest voor een grote som geld veel aan verbouwd worden. Voor Rotterdam was de komt van De Pinto’s een aanwinst. In 1665 was Abraham de hoogst aangeslagene in de belasting van de 200ste penning, en wel voor een bedrag van 500 guldens. Hij was verreweg de rijkste inwoner van de Maasstad. Abraham ging wonen in het hoekhuis Wijnhaven / Bierstraat, een huis dat tussen 1640 en 1647 werd gebouwd. Het werd door Hendrik Rammelman aan De Pinto verkocht voor het astronomische bedrag van ƒ 36.000,-. Met de aankoop van dit huis leken de De Pinto’s zich permanent in Rotterdam te hebben gevestigd. Ze leefden openlijk als Joden en werden de spil van het Joodse leven in Rotterdam. Ze hadden al gezorgd voor de synagoge en de voorzanger, nu wilden ze ook hun dankbare gevoelens voor G’d kenbaar maken door het stichten van een vrome en nuttige instelling.

Abraham stichtte een leerschool, Jesiba de los Pintos. Daar moesten geschikte personen worden opgeleid in de bestudering van de Thora. Er was in het begin plaats voor twaalf Talmidim, leerlingen en een rector, de Ros Jesiba (hoofd van de leerschool). Regenten hielden toezicht op de instelling en twee regenten moesten uit het geslacht De Pinto zijn, waarmee de De Pinto’s de macht over de academie zouden behouden. Don Abraham en zijn zoon Ishac werden voor het leven de eerste regenten. De studenten kregen een toelage van ƒ 16,- per maand, toen een bedrag waarvan men als student zeker kon leven.
De eerste Ros Jesiba werd Chacham Josiahu Pardo, de Opperrabbijn van Rotterdam. Zijn traktement was ƒ 20,- per maand. De reglementen voor studenten en de organisatie waren uiterst solide en op 5 mei 1650 werd de leerschool plechtig ingewijd. De eerste tien studenten aan de leerschool waren: Josseph Pardo, Ymanuel Abenator, Abraham Aboab Cardoso, Aharon Franco Pinheiro, Selomoh Rogrigues, Abraham Abarbanel, Jahacob da Costa, Jahacob Machorro, Jeosua Pharo en Joseph Franco. In die zomer kwam Jacob Querido daar nog bij. De leerschool leverde belangrijke personen voor de Portugese gemeenschap op, zowel in de Republiek als in het buitenland.

Stadsarchief Rotterdam, beeld en geluid. XXVII-13-01 Portugesche begraafplaats der Israëlieten aan de Jodenstraat, ter hoogte van de Jan van Loonslaan. Topografie Rotterdam, toegangsnummer 4202. 1922.

Op 13 april 1668 stierf Abraham (Don Gyl) de Pinto, 80 jaar oud. Hij werd begraven op de Joodse begraafplaats aan de tegenwoordige Jan van Loonslaan. Abraham bepaalde dat het geen nut zou hebben om de leerschool nog langer dan één jaar na zijn dood in stand te houden. Na een jaar kon er kaddisj voor hem gezegd worden en hij was van mening dat zijn aanwezigheid voor de leerschool essentieel was. Op 25 april 1669 verkocht de familie het huis aan de Wijnhaven hoek Bierstraat, waar ook de leerschool gevestigd was. Ze hadden er 42 jaar gewoond. Het gezin trok naar Amsterdam.

Hoewel er nog steeds metseiwoth (grafstenen) aanwezig zijn op de begraafplaats aan de Jan van Loonslaan is het bijzondere graf van David Immanuel de Pinto, dat driehoekig was in de vorm van een prisma sinds het bombardement van 14 mei 1940 niet meer te zien. De inscriptie werd opgetekend in een artikel uit 1922. Het graf van Abraham de Pinto was eenvoudiger en was gesitueerd aan het voeteneinde van het graf van David. Het was een grote, hardstenen blauwe zerk zonder versieringen waarin was uitgehakt wat op nevenstaande afbeelding staat.
Lang heeft de Jesiba de los Pintos in Amsterdam nog bestaan. In de loop van de tijd is ze verdwenen. Het was een symbool van de gewetensvrijheid van de Republiek en het Joodse leven in Joods Rotterdam.

 

 

bron:
Jac. Zwart, De 17de eeuwsche Rotterdamsche leerschool ,,Jesiba de los Pintos”, Rotterdamsch Jaarboekje, 1922, 46-67.
Michman, Jozeph e.a., Pinkas, geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland (Amsterdam 1985) 497

illustratie:
Jac. Zwart, De 17de eeuwsche Rotterdamsche leerschool ,,Jesiba de los Pintos”, Rotterdamsch Jaarboekje, 1922, 46-67.
Stadsarchief Rotterdam, beeld en geluid. XXVII-13-01 Portugesche begraafplaats der Israëlieten aan de Jodenstraat, ter hoogte van de Jan van Loonslaan. Topografie Rotterdam, toegangsnummer 4202. 1922.

gepubliceerd:
8 november 2022

laatst bijgewerkt:
22 juli 2023