Eén van de manieren om aan de Duitsers te ontkomen was onderduiken. Bij onderduik denken we vaak aan het relatief riante achterhuis, waar Anne Frank onderdook. Maar weinig Joden hadden zoveel ruimte – hoewel de ruimte in het Achterhuis ook beperkt was. Onderduik kon betekenen in de kelder, een vluchtplaats in een grote kast en dergelijke. Er wordt geschat dat zo’n 25.000 Joden ondergedoken hebben gezeten, waarvan er 9.000 verraden zijn.
Eén iemand laten onderduiken was niet eenvoudig. Er moest veel geregeld worden. Niet alleen een duikplaats, maar ook valse persoonsbewijzen, bonkaarten, er waren koeriers nodig.
Vreemd was het ook dat gereformeerde landgenoten voor een kwart van de onderduikers hebben gezorgd; onder de gereformeerden waren ook de meeste nazi-sympathisanten. Ook in het katholieke zuiden hebben veel Joden ondergedoken gezeten.
De grote steden waren de gevaarlijkste plaats om onder te duiken. Hier ging men intensief op ‘Jodenjacht’. Doordat men dichter op elkaar woonde, was het risico voor verraad groter.
Veel onderduikers moesten ook betalen voor hun duikplaats. Een niet-Jood (verzet, mensen opgeroepen voor de Arbeitseinsatz) betaalde gemiddeld ƒ 40,- per maand. Een Jood moest ƒ 100,- neertellen. Het risico was ook groter. Wanneer het geld op was, was de onderduik ook vaak voorbij.
Een bijzondere plek in Nederland waar ondergedoken werd was de Noordoostpolder. Deze polder kwam droog te staan in 1942, maar was nog steeds moeilijk begaanbaar te voet en onbegaanbaar met voertuigen. Dát, en de al snel weelderige begroeiing zorgde ervoor dat de Duitsers de onderduikers in dit gebied nauwelijks kon bereiken. Deze polder heeft dus heel wat levens gered.
laatst bijgewerkt:
3 september 2019