Peter Leers

Peter Leers is er sceptisch over. Zal de mensheid ooit leren van de fouten van het verleden? Heeft het zin om de verhalen over de Holocaust te vertellen, de wereld wordt er niet beter van en de mate waarin gedurende de laatste jaren de onverdraagzaamheid en het antisemitisme toeneemt, stemt verre van hoopvol. Elk jaar in de aanloop naar 4 mei is er aandacht voor de verhalen, maar op 5 mei begint de grote vervlakking weer. Rond 4 mei spreken we schande van het antisemitisme en daarna gaat het allemaal weer verder…
Peter Leers’ verhaal is bijzonder. Hij overleefde de oorlog met een behoorlijke dosis mazzel. Peter deelt zijn verhaal.

Peter woonde aan het begin van de oorlog met zijn vader, moeder en zus in Rotterdam. Na de vlucht uit nazi-Duitsland kwam het beleven van het Jodendom door de dreiging in de verdrukking en Peter kreeg geen Joodse opvoeding. Tijdens de oorlog was Peter ondergedoken en hij keerde na de oorlog met zijn zus en moeder in Rotterdam terug. Een Rotterdam dat toen nog nauwelijks een Joodse gemeenschap had.

Peter werd in 1934 in Hamburg geboren als tweede kind van Gustav Leers (Hamburg, 30 november 1902) en Edith (Lea) Abel (Hamburg, 6 februari 1905). Peter had een oudere zus Inge (1931).[1]

In 1935 werd vader in het steeds antisemitischer wordende nazi-Duitsland ten onrechte beschuldigd van deviezensmokkel. Hij werd er twintig maanden voor opgesloten en toen die zaak in 1937 werd afgesloten, werd Gustav en Lea aangeraden met hun kinderen Duitsland te ontvluchten en gingen ze naar Rotterdam, waar ze in maart van dat jaar werden ingeschreven. In oktober 1937 betrokken ze een definitieve woning aan de Stadhoudersweg 160.
Vader werkte, net zoals in Hamburg, bij de firma Tentler & Co. Ze bleven op de Stadhoudersweg wonen tot november 1940 en vertrokken toen uit Rotterdam op last van de bezetter. Joden moesten weg uit het kustgebied, en ze gingen naar de Raadhuisstraat 5 in Blaricum om daarna in 1941 in Soest terecht te komen, waar ze op de Da Costalaan 13 gingen wonen.

Het moment dat de Joden een ster moesten dragen was de aanleiding dat vader voor de keus stond om onder te duiken of te vluchten. Hij besloot om niet onder te duiken en wilde naar Zwitserland, om daarna zijn gezin over te laten komen. Het liep anders, de verdwijning van Gustav werd opgemerkt. De burgemeester van Soest deed op 3 september 1942 een opsporingsbericht uitgaan omdat Gustav ‘in strijd met de voorschriften zonder toestemming van woonplaats was veranderd’.
Rond augustus 1942 werd Gustav Leers in een trein in Frankrijk opgepakt. Hij werd overgebracht naar Durchgangslager Drancy en van daar richting Auschwitz gedeporteerd. In Cosel, 80 km voor Auschwitz, werd Gustav met andere mannen uit de trein gehaald en in een steengroeve te werk gesteld. Na een lange tijd van slavenarbeid kreeg Gustav een ongeluk, hij kreeg een steen op zijn voet. Gustav was niet meer geschikt voor de slavenarbeid en werd op 31 januari 1944 in Auschwitz vermoord.[2]

Lea bleef met haar dochter en zoon in Soest. Ze was zich zeer bewust van het gevaar waarin ze zich bevond en zocht een goede onderduik voor haar kinderen. Ze dacht dat ze een goed adres had gevonden in Kindertehuis Zonneschijn in Zeist, waar – tegen betaling van zo’n ƒ 80,- tot ƒ 90,- per maand per kind, wat tegenwoordig zo’n € 600,– vertegenwoordigt – de kinderen werden opgevangen en waar nog meer Joodse kinderen zaten.[3] Zelf ging Edith naar Amsterdam en ging daar in het verzet. Ze bracht onder andere distributiekaarten rond die voor onderduikers nodig waren.
Het kindertehuis was voor Inge en Peter geen succes. Het tehuis werd geleid door twee directrices, Grietina Alijda Kramer en Marie Antoinette Moll van Charante. Marie was vermogend en zorgde voor het kapitaal voor het tehuis. Zuster Kramer was de ‘verantwoordelijke directrice’ en belast met de dagelijkse leiding. Zij is degene die een opleiding in de verpleegkunde had en werd door de kinderen ‘tante Zuster’ genoemd. Ze was kort, wat gezet en werd gezien als dominant, streng, bij het sadistische af. Ze sloeg de kinderen, Marie deed dat ook.[4] De dames woonden op Zonneschijn, samen met Henk, de geadopteerde zoon van Grietina.[5] De vrouwen benoemden elkaar in 1933 tot enig erfgename en sliepen op één kamer.
Peter herinnert zich uit deze tijd de liefdeloosheid en de straffen. Straf kreeg je snel, er was al heel gauw iets gedaan dat niet mocht. De ‘rode gang’ dweilen is als herinnering altijd bij Peter gebleven. Als jongen van acht jaar voelde het als het dweilen van een gang van drie kilometer. Ook herinnert hij zich de smerige karnemelk die op zolder in zinken teilen werd bewaard. Bovenop kwam een korst, onderop was er troebel doorschijnend vocht en door de reactie van het zure karnemelk met het zink lag er een blauwe gloed over. Je moest het drinken, maar als je geluk had en Grietina weg liep, spuugde je het snel uit in het fonteintje.

Zonneschijn kreeg een inval van de Sicherheitsdienst. Op donderdag 24 februari 1944 vielen Gerrit Mozer, Klaas Nap en Johan Koning rond half een het tehuis binnen.[6] Ze waren die ochtend vertrokken uit Amsterdam, er zaten op dat moment tussen de kinderen acht Joodse onderduikkinderen waaronder Inge en Peter. Inge was ten tijde van de inval niet in Zonneschijn, zij was net op dat moment onderweg van school naar het tehuis voor de tussen-de-middag maaltijd. Ze werd onderweg gewaarschuwd en zorgde dat ze weg bleef. Peter was wel thuis voor de lunch en liep in de val. Hij zat aan de eettafel tegenover een nazi met een pistool. Ze zochten Joodse kinderen. Wat er zich op dat moment ging afspelen was vreemd. Zuster Kramer begon borden op te stapelen. Ze deed dat met opzet om zo Peter van de tafel weg te krijgen. Onder de ogen van de nazi duwde ze hem weg en bracht hem in een schuilplaats in de kelder. De nazi moet het gezien hebben. De andere Joodse kinderen werden meegenomen, Peter overleefde Zonneschijn. Waarom kwam na de oorlog naar voren. De reden moet gezocht worden in de activiteiten van moeder. Zij werkte in Amsterdam samen met, wat na de oorlog bleek, een dubbelspion, die Piet heette. Wellicht had ze hem al eerder verteld dat ze twee kinderen in Zeist had en werd dit door Piet doorgebriefd aan de Sicherheitsdienst. Hij maakte de afspraak dat de Joodse kinderen van Zonneschijn konden worden opgepakt en bedong hij dat Peter en Inge gespaard moesten worden. Hoe dan ook, Peter keek in die eetzaal de dood in de ogen en verdween onder de neus van een nazi.
Nog een reden om te denken dat er iets rond Piet speelde is het feit dat Edith door verraad van twee dames gearresteerd werd in Amsterdam en daarna verhoord werd op de Euterpestraat Hoofdzetel van de Sicherheitsdienst. Het was Piet die ervoor zorgde dat ze vrijkwam. Hij werkte voor het verzet en voor de Sicherheitsdienst. Piet maakte zich belangrijk zowel voor de Sicherheitsdienst als voor het verzet.
Na deze gebeurtenis was de tijd in Zonneschijn voorbij. De kinderen gingen naar Amsterdam.

In Amsterdam moest een veilige plek gevonden worden voor Inge en Peter. Ondanks het verschrikkelijke regime in Zonneschijn gingen de kinderen er wel naar school en konden naar buiten. In Amsterdam zou het anders worden. De kinderen werden gescheiden van elkaar en doken apart onder. Peter kwam op de Keizersgracht 476 terecht, een locatie waar toen volgens advertenties ‘Makelaarsassociatie Amsterdam’ gehuisvest was.[7]

De bevrijding kwam met een bezwaard gemoed voor Inge, Peter en Edith. Het gezin was door de dood van vader geamputeerd. Edith moest zorgen voor de opvoeding en voor het inkomen. Moeder en de kinderen gingen in de Frans van Mierisstraat 38b-hs in Amsterdam wonen en moeder trouwde op 21 februari 1947 met de vierentwintig jaar oudere Isaäc Bosnak (Amsterdam, 24 mei 1881). Het was een verstandshuwelijk. De eerste vrouw van Isaac, Sara Fles (Rotterdam, 13 juni 1886) werd op 9 april 1943 in Auschwitz vermoord.[8] Het gezin woonde op de Boreelstraat 51a in Rotterdam.[9] Het huwelijk duurde niet lang, Isaac overleed op 31 mei 1949 in Rotterdam.[10]

Peter begon in 1950 te werken. Hij maakte de MULO af en voelde de noodzaak om zijn moeder financieel te ontlasten en zelf te gaan werken. Edith kende bij Transmarinde, een bedrijf in de huidenhandel, iemand die ze uit Hamburg kende; Peter kon daar terecht. Hij werkte er tot 1974, klom steeds verder op in het bedrijf. In dat jaar werd hij gevraagd om directeur te worden van Kaufmanns’ Huidenhandel op de Westzeedijk in Rotterdam. Daar bleef Peter werken tot zijn pensionering.
Peters zus Inge wilde al snel na de oorlog weg uit Nederland en vertrok in 1953 naar de Verenigde Staten.

Peter trouwde in Rotterdam en hij kreeg met zijn vrouw twee kinderen.

noten:
[1] Stadsarchief Rotterdam, Gustav Leers, 494-03 Archief van de Gemeentesecretarie Rotterdam, afdeling Bevolking: bevolkingsboekhouding van Rotterdam en geannexeerde gemeenten, inventarisnummer 851-291.

[2] Gustav Leers op Joodsmonument via https://www.joodsmonument.nl/nl/page/122905/gustav-leers (geraadpleegd 20 juni 2021).
[3] Jim Terlingen, Schaduw over Zonneschijn. (Oorlogs)verhalen uit een kindertehuis in Zeist (Utrecht 2016), 17.
[4] Ibidem,10.
[5] Ibidem, 9.
[6] Ibidem, 21.
[7] Advertentie. “Algemeen Handelsblad”. Amsterdam, 06-04-1945. Geraadpleegd op Delpher op 03-07-2021, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000047181:mpeg21:p002.
[8] Stadsarchief Rotterdam, 999-06 Burgerlijke Stand Rotterdam, huwelijksakten, inventarisnummer 1908c, folio c90.
[9] Stadsarchief Amsterdam, Lea Abel, Archiefkaarten, archiefnummer 30238, inventarisnummer 3.
[10] Stadsarchief Rotterdam, Isaac Bosnak, Burgerlijke Stand Rotterdam, overlijdensakten, Rotterdam, archief 999-09, inventaris­num­mer 1949C, 1949, Nadere toegang op het overlijdensregister van de gemeente Rotterdam, aktenummer 1949.2383, folio c020v.