Rebecca van der Sluijs

Rebecca van der Sluijs werd op 30 juli 1917 in Rotterdam geboren als dochter van Marcus van der Sluijs (Rotterdam, 11 oktober 1887 – Rotterdam, 21 oktober 1947) en Judic Brandon (Rotterdam, 12 juli 1890). Rebecca groeide op in de Aert van Nesstraat, waar het gezin achtereenvolgens op 17a, 37a, 28a, 32b en 27b woonde tot het gezin na het bombardement ging inwonen op Crooswijksestraat 5a. Rebecca trouwde op 18 september 1940 met haar eerste liefde, Isidore Spetter (Rotterdam, 15 mei 1918 – Rotterdam, 5 december 1975). Ze kenden elkaar sinds haar vijftiende. Rebecca was van eenvoudige komaf en de familie Spetter had aanvankelijk een betere partij voor de Benjamin en oogappel van moeder Grietje in gedachten. Maar hun liefde was sterk en ze trouwden en gingen inwonen bij de moeder van Isidore, dat vanwege ontbrekende financiën en waarschijnlijk ook omdat Rotterdam in puin lag. Rebecca en Isidore kregen drie kinderen, twee van hen na de oorlog. Rebecca overleed op 3 januari 2009 in Leusden.

Zangeres
Rebecca was zangeres en zong voor verschillende Joodse organisaties zoals ‘Ten bate der Armen’ in Rotterdam en voor ‘De Joodse invalide’ in Amsterdam maar ook figureerde ze in de opera in de Grote Schouwburg aan de Aert van Nesstraat. Vaak speelde ze in optredens voor het goede doel en haar oudere broer Abraham van der Sluijs (Rotterdam, 22 april 1913 – 1999) speelde daar dan viool. Hij werd later beroepsviolist en speelde onder andere bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest.

Een anekdote die over Rebecca over is gebleven is dat ze ooit, terwijl ze de taal absoluut niet machtig was en dus geen idee had waarover ze zong, een Frans liedje zong. Ze vergat het tweede couplet en daarom zong ze gewoon nog een keer het eerste couplet. Niemand merkte er iets van.

Er is weinig gedocumenteerd over de optredens van Rebecca. Mocht u meer weten, of er knipsels van hebben, laat het ons weten.

In de oorlog
Na het doorstaan van alle ellende van het niet meer overal mogen komen, niet meer met de tram en de bus mogen en het inleveren van de fietsen, ontvingen Rebecca en Isidore de oproep om zich om 30 juli 1942 (de verjaardag van Rebecca) te melden bij Loods 24. Ze moesten op transport naar Duitsland om daar te gaan werken. Dat werd gesteld. Rebecca vertelde altijd dat ze toen zoiets had van: “nou ja ach, we moeten werken, daar ga je niet dood van….”  Dus ze pakte een koffer in, knipte haar haar kort, zorgde voor extra vitaminepillen en zou met Isidore op de trein gestapt zijn als niet Hugo van Dam, de beste vriend van Isidore, met het plan kwam om te gaan onderduiken. Om aan de oproep te ontkomen werd Isidore opgenomen in een ziekenhuis waar, geholpen door zijn wat gelige huidskleur, werd gedaan alsof hij geelzucht had.

Marcus
Judic

Er werd gezorgd voor valse persoonsbewijzen en zo stapte Rebecca, Isidore en de broer van Rebecca, Abraham, toch nog op de trein, maar nu richting Nijverdal, Overijssel. Daar zaten ze kort bij een lieve familie, maar konden daar niet blijven omdat het gezin een kind had met het Syndroom van Down, die men niet kon uitleggen dat er niet over de nieuwe huisgenoten gesproken mocht worden. Snel kwamen zijn terecht bij de familie Plomp op de Parkweg in Nijverdal. Dit gezin heeft Rebecca en Isidore, Abraham en niet veel later ook nog oma Jet (Judic) en opa Marcus tot het einde van de oorlog verborgen.

Op 30 augustus 1944 is Rebecca in de onderduik bevallen van haar eerste kind die werd vernoemd naar zijn opa Meijer Spetter en de tweede naam kreeg van Dirk Albert Plomp, het hoofd van het gezin die hen het leven redde: Meijer Albert Spetter dus. Abraham van der Sluijs, de broer van Rebecca en Dirk Plomp zijn rond die tijd opgepakt. De hulp van de familie Plomp was heel bijzonder. Zij hadden zelf ook drie kinderen en niet lang na de geboorte van Meijer Albert beviel Jo Plomp van haar vierde kind.

Abraham (Bram) van der Sluijs

Rond eind 1944 ging Abraham met Dirk mee om melk te halen. Dat gebeurde ’s avonds in het donker en was de enige mogelijkheid om een beetje frisse lucht te krijgen want ze mochten niet naar buiten. Bij die gelegenheid werden ze staande gehouden door een Duitse patrouille en werden om hun ‘Ausweis’ gevraagd. Op het  (valse) persoonsbewijs van Abraham (Bram) stond ‘grondwerker’ terwijl hij in werkelijkheid violist was…
In het donker werd met een zaklantaarn in Brams gezicht geschenen en hem de vraag ‘Sind Sie Jude?!” gesteld. Bram heeft die vraag niet beantwoord, maar zag uiteraard lijkbleek van schrik en vanwege het feit dat hij als 2,5 jaar geen zon had gezien en één blik op zijn handen, de zachte ongeschonden handen van een violist, gaf de doorslag. Abraham werd naar Westerbork gestuurd en Dirk Plomp werd in Duitsland te werk gesteld.

Abraham heeft de oorlog overleefd omdat het aantal transporten naar de vernietigingskampen sterk afnam mede door het feit dat de geallieerden de spoorlijnen bombardeerden. In maart 1945 is Rebecca met haar kinderen in de kinderwagen door het veen gaan lopen naar Wierden, dat inmiddels was bevrijd door de Canadezen. Daar was ze getuige van het verbranden van de hakenkruisvlag en hoorde voor het eerst in vijf jaar weer het Wilhelmus. Sinds die dag raakte ze bij het horen van het Wilhelmus steeds weer ontroerd en dat kwam zoals sommigen dachten dus niet door haar liefde voor het koningshuis…..

Jo en Dirk Plomp

Na de oorlog heeft het gezin Spetter steeds contact gehouden met hun redders, de familie Plomp. Zij waren aanwezig bij alle geboortes, verjaardagen, bruiloften etc. Omdat zij zelf absoluut geen dank wilden ontvangen is het pas in 2010 gelukt om hen postuum, de Medal of the Righteous among the Nations van Yad Vasjem te laten toekennen.  Hun dochter Rietje Hendriks-Plomp, nam deze op 8 december 2010 namens hen in ontvangst uit handen van de burgemeester van Amsterdam, Eberhard van der Laan.

 

 

 

 

 

Bron:
Stadsarchief Rotterdam, gezinskaart
informatie Ellen Niesen (juli 2018)
herinneringen Ellen Niesen-Spetter

illustratie:
Met dank aan Ellen Niesen-Spetter

gepubliceerd:
6 juli 2018

Laatst bijgewerkt:
4 mei 2021