Samuël Duque en Henriëtte Gazan

Stadsarchief Rotterdam, Prentbriefkaarten verzameld door het Stadsarchief Rotterdam, Nieuw Israëlitisch Weeshuis aan de Mathenesserlaan, 1900,
PBK-656

Samuël Duque (Amsterdam, – Auschwitz, ) was gehuwd met Henriëtte Gazan (Arnhem, – Auschwitz, ). Samuël staat geregistreerd als leerbewerker maar het echtpaar werd bekender als directeursechtpaar van jet Joodse Weeshuis Meggadle Jethomim in Rotterdam. Zowel Samuël als Henriëtte waren van Sefardische afkomst. Samuël was een zoon van David Duque (Amsterdam, – Amsterdam, ) en Sara Delcanho (Amsterdam, 27 november 1829)

Samuël en Henriëtte waren op 21 april 1925 gehuwd. In januari 1929 kregen ze hun eerste aanstelling als ‘ouders’ van een weeshuis, en wel van het Portugees Israëlitisch Jongensweeshuis op de Plantage Middenlaan 80 in Amsterdam. Deze aanstelling zou een jaar duren, in december van dat jaar maakten ze plaats voor Isaac Drukker en Sara Duque. Samuël en Henriëtte vertrokken naar Den Haag.

Op 11 juli 1930 verscheen er in het Nieuw Israëlietisch Weekblad een bericht dat het echtpaar Duque – Gazan was benoemd tot Vader en Moeder van het Israëlietisch Weeshuis te Rotterdam. Zij volgden het echtpaar Kalker – den Hartog op, die op eigen verzoek eervol ontslag was verleend.

Op 31 augustus 1930 werd afscheid genomen van het echtpaar Kalker en werd het echtpaar Duque geïnstalleerd. Dit gebeurde tijdens een bijeenkomst in het weeshuis.
Het College van Regenten en Regentessen was aanwezig, voorts opperrabbijn Davids en zijn echtgenote, het personeel van het Weeshuis, de wezen, tal van oud-wezen en tal van familieleden van het echtpaar Kalker. De voorzitter van het College van Regenten, de heer S. van den Bergh, opende de bijeenkomst en sprak het echtpaar Kalker ongeveer op de volgende wijze toe:

‘Toen enige maanden geleden door de heer Kalker de wens werd kenbaar gemaakt, om ontheven te worden van de taak van Vader en Moeder in het weeshuis alhier, heeft het College van Regenten gemeend, hoe gaarne het ook met u beiden nog samengewerkt had, de wens te moeten eerbiedigen. Gedurende een kwart eeuw heeft u uw taak opgewektheid volbracht. Het spreekwoord zegt: ‘Scheiden tut weh’. Wij voelen het als iets weemoedigs. Vooral daarom, omdat uw werk u lief was. Gij hield van de kinderen en zij van u. ‘Er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan’, waarvan De Genestet zegt: ‘Hebt gij het ook verstaan?’ Ik zeg ja, Gij hebt het verstaan, om de kinderen terug te geven wat zij moesten missen. Gij hebt het verstaan om ze te vormen tot mensen, tot goede Joden. Al uw kracht, al uw liefde hebt gij voor uw taak gegeven. Niet altijd was dankbaarheid uw loon. Dit verlangde gij niet. Uw leus was steeds: Recht door zee. U volgde de ingevingen uws harten. Uwe beloning bleef niet uit. De kinderen hier vereren u. Zij noemen u en uw gade Vader en Moeder. Gij zag uwe idealen verwezenlijkt. Gij hebt begrepen des dichters woord. Wij zijn u dankbaar. Onze beste wensen vergezellen u. Het verheugt ons, dat u hier blijft wonen. Onze wezen zullen nog vaak de weg naar uwe nieuwe woning vinden. En gij? Gij zult zeker nummer vergeten het Israëlietisch Weeshuis ter dezer stede.

Op de meest eervolle wijze verlenen Regenten en Regentessen u ontslag. Laat ons den kreet verheffen: Lang leve het echtpaar Kalker.
De heer Cats, de penningmeester van het College van Regenten, zegt de Senior te zijn van dit College. Hij is de enige als penningmeester, die het meest met meest met de weesvader in contact kwam. Hij is dus ook het meest competent te beoordelen, hoe deze zijn taak heeft opgevat. Cats herinnert zich, dat bij de installatie van de heer Kalker de toenmalige voorzitter, arts M. Polak, hem heeft toegevoegd, dat Regenten vertrouwden in hem de rechte man op de rechte plaats gevonden te hebben. Cats kan nu uit de ervaring boeken, dat dit vertrouwen niet beschaamd werd, doch dat  Regenten met die benoeming goed hadden gezien. Het was Cats steeds een genoegen ook op het gebied der comptabiliteit, met dezen weesvader bezig te zijn. Zijn werk maakt Cats bewondering steeds gaande. En wanneer het met zijn rekening niet klopte, dan zei hij al bij voorbaat: Ík heb mij vergist”, omdat hij de overtuiging bij zich droeg, dat de heer Kalker te correct was, dat de fout bij hem zou schuilen. En zo, gaat Cats verder, daar wij met een beperkt kapitaal moeten werken, wist de de heer Kalker steeds nieuwe adressen te vinden, nieuwe bewoners die niet zo makkelijk van hem afkwam. Ook voor de leveranciers aan het Weeshuis wist hij de zuinigheid te betrachten. Nog dezer dagen, toen er voor de inrichting een geiser nodig was, sprak Kalker: Ik heb vandaag een goeden dag, want ik heb den geiser cadeau gekregen. Niet, zei hij, het Weeshuis, doch het was voor hem een goeden dag. En betrachten wij verschillende oud-wezen, die nu een goede positie in de maatschappij bekleden, dan spreekt het vanzelf, dat wij met het meeste genoegen aan den wens van Vader Kalker gevolg geven met de bede, dat dit echtpaar nog tal van jaren mogen genieten van hun rust.

Mevrouw van Aalten – Philipp als voorzitster van dames-Regentessen, zegt: ‘Beste Vader en Moeder, gedurende tal van jaren hebt gij als echte Vader en Moeder u ten opzichte der u toevertrouwde jeugd gedragen. De verhouding was steeds voortreffelijk. Gij hebt uw rusttijd wel verdiend. Wij hopen, dat u ook ons nimmer zal vergeten, evenmin als wij u. Aanvaard daarom als aandenken van de dames Regentessen dit tapijt als cadeau, als stille getuige van onze sympathie.’ Het oudste weesmeisje, mej. van Amerongen, bood onder een woord van diepen dank namens de wezen, bij dit afscheid het echtpaar Kalker een bloemstuk als aandenken aan. De heer Kalker, alsnu het woord verkrijgend, zegt, dat zwijgen voor hem thans een onmogelijkheid Is. Wat hij wil zeggen, geschiedt ook namens zijn echtgenote. Zij beiden toch hebben samen het werk verricht. Hij dankt in de eerste plaats G’d, Die hem dezen dag deed bereiken, dan den voorzitter van het College van Regenten, voor de vriendelijke woorden, niet minder de heer Cats en diens familie, met wien hij zo tal van jaren samenwerkte. Hij herinnert zich nooit enig geschil met hem te hebben gehad, hij werd nimmer als ambtenaar, doch steeds als lid van diens gezin beschouwd. Vele wensen moesten we soms inboeten, doch gelukkig ook op vele goede resultaten konden wij ons beroepen. Wat wij voor onze kinderen deden, geschiedde uit liefde. Moesten wij straffen, dan waren wij de meest gestraften. Kalker is overtuigd, dat zijn opvolgers met dezelfde idealen bezield zijn. Hij brengt voorts dank aan den opperrabbijn en gade, voor hunne aanwezigheid, aan den heer Dr. Morel, die het weeshuis dikwijls zoo liefderijk ter zijde stond, voorts aan de dames Regentessen voor het waarderen van zijn streven, als ook voor het bewijs hunner sympathie. Moget gij allen nog ’n reeks van jaren uwe krachten geven voor ons geliefd Weeshuis.’

Telegrammen werden gelezen van de H.H. van Raalte en A. v. d. Bergh, die tot hun spijt verhinderd waren dit afscheid bij te wonen. Alsnu biedt mejuffrouw A. Beerenborg namens de oud-wezen het echtpaar als blijk van hoge waardering een geschenk aan, met een album bevattende de namen der deelnemers. De heer Koster, oud-verpleegde, wil namens de oud-wezen afscheid nemen van vader en moeder. Dit afscheid gaat met gemengd gevoelen, met weemoed en blijdschap. Ten eerste met weemoed, omdat wij niet meer in het weeshuis hen zullen aantreffen, die onze opvoeding op zo voortreffelijke wijze geleid hebben; Ten tweede met blijdschap, omdat gij vader en moeder recht hebt om rust te nemen, na zoo een moeizame arbeid. Geve G’d, dat gij lang van die rust moogt genieten.

De voorzitter, de heer S. van den Bergh, begroet alsnu het echtpaar Duque. Hij roept hun het welkom toe in dit huis, dat voortaan hun huis zij. Regenten zegt Van den Bergh, hebben op u hun keuze laten vallen. Dit is een blijk van groot vertrouwen. ‘Zij achten bij u en uwe gade, die goede eigenschappen aanwezig, nodig voor hen, die door gemis der ouders, hier leiding en opvoeding moeten ontvangen. In die taak zult gij bevrediging moeten vinden. Op ons aller steun en medewerking kunt gij rekenen. Dat G’ds zegen op uw arbeid moge rusten. Hiermede – zegt de Voorzitter – verklaar ik u geïnstalleerd als vader en moeder van het Israëlietische Weeshuis te Rotterdam.

De nieuw benoemde Weesvader dankt voor de vriendelijke woorden van den voorzitter. Hij rekent op den steun van het College van Regenten en op dien van het personeel. Bijzonder op de voorlichting van den heer Kalker en echtgenote. Tot de kinderen spreekt hij, dat hij hoopt, dat zij zich zo zullen gedragen, dat men zich nimmer voor hem behoeft te schamen. Dat de Algoede ons de kracht en Zijn zegen op ons en op deze inrichting geve. Amen.

Opperrabbijn Davids is het aangenaam een woord van waardering te kunnen uiten voor den heer Kalker. Hoewel tussen het Weeshuis en deze belangrijke Gemeente geen officiële band bestaat, en zo deze inrichting er niet was, deze aanzienlijke Gemeente gehouden was iets dergelijks te scheppen, toch bestaat er een ideële band. Een woord van waardering blijkend uit het volgende. Bij een choepo (huwelijk – red.) dezer dagen van een der oud-wezen, fungeerde de heer en mevr. Kalker als zogenaamde ‘untervierders’. Dat heeft hem gefrappeerd. Dat toont de verhouding tegenover het kind, dat er een band bleef in de meest plechtige momenten van het leven. Het heeft hem bovendien getroffen, dat de heer Kalker bij zijn afscheid sprak, dat – zoo straf nodig was – zij de meest gestraften waren. Dat toont dat gij beiden door liefde, tot uw taak gedreven werd. Kinderen vergeten dikwijls, wat het ouderenpaar voor hen doet, hoeveel te meer, waar de.natuurlijke band ontbreekt. Moge het bewustzijn bij deze kinderen blijven leven en groeien. En dat het u gegeven zij nog bij het aaneensnoeren van dergelijke banden in dezelfde functie werkzaam te zijn. Tot den nieuw-benoemde Weesvader zegt de Opperrabbijn, dat hij niet op de moeilijke taak behoeft te wijzen. Hoe Kalker zijn taak heeft opgevat, is uiteengezet door verschillende sprekers. Dit zult gij ook kunnen volbrengen. Het is moeilijk kinderen groot te brengen, en ze in den band te houden. Iets heeft u voor bij natuurlijke ouders. Vaders en Moeders zien niet ligt de fouten van hun kroost: „Liefde maakt blind”. Bij den weesvader treedt dit gebrek niet op. Hij hoopt, dat hij tot eigen bevrediging en tot tevredenheid zijner superieuren, zijn taak zal volbrengen en meent voor hem dezelfde wens te moeten uiten als die hij voor de heer Kalker heeft uitgesproken. De Voorzitter brengt dan aan de Opperrabbijn en diens gade en hoopt, dat zeer eerwaarde nog menigmaal aan dit huis een bezoek zal brengen.

Op 2 januari 1931, nog geen jaar later, verscheen in het Nieuw Israëlietisch Weekblad het bericht dat het echtpaar Duque ontslag had aangevraagd. In het einde van de maand verscheen in de pers het bericht dat het echtpaar S. J. Kopelman was benoemd tot directeur en directrice.

In het begin van de oorlog woonden Henriëtte en Samuël op de Nieuwe Keizersgracht 2-2. Daar is op de Schaduwkade een herinneringsplaquette voor hen aangebracht.

 

 

bron:
Samuël Duque, Stadsarchief Amsterdam, Bijzondere registers, archiefnummer 5000, inventarisnummer 2568.
David Duque, Stadsarchief Amsterdam, Bevolkingsregister 1853-1863, archiefnummer 5000, inventarisnummer 578.
Sara Delcaho, Stadsarchief Amsterdam, Bijzondere registers, archiefnummer 5000, inventarisnummer 2542.
Duque-Gazan, Binnerland. “Nieuw Israelietisch weekblad”. Amsterdam, 11-07-1930, p. 10. Geraadpleegd op Delpher op 07-01-2024, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010858625:mpeg21:p010.
Kalkar – den Hartig, Stadsnieuws.. “Rotterdamsch nieuwsblad”. Rotterdam, 11-07-1930, p. 9. Geraadpleegd op Delpher op 07-01-2024, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB32:164648013:mpeg21:p00009.
Installatie, ISRAEL. WEESHUIS. “Nieuw Israelietisch weekblad”. Amsterdam, 05-09-1930, p. 3. Geraadpleegd op Delpher op 07-01-2024, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010858633:mpeg21:p003.
Ontslag, ISRAËL. WEESHUIS.. “Nieuw Israelietisch weekblad”. Amsterdam, 02-01-1931, p. 18. Geraadpleegd op Delpher op 07-01-2024, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010858650:mpeg21:p018.
Kopelman, “Nieuw Israelietisch weekblad”. Amsterdam, 30-01-1931, p. 10. Geraadpleegd op Delpher op 07-01-2024, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010858654:mpeg21:p010.

illustratie:
Stadsarchief Rotterdam, Prentbriefkaarten verzameld door het Stadsarchief Rotterdam, Nieuw Israëlitisch Weeshuis aan de Mathenesserlaan, 1900, PBK-656

gepubliceerd:
7 januari 2024

laatst bijgewerkt:
7 januari 2024