Leen Sanders – terug in Rotterdam

sandersleenrotterdamoriOp zaterdag 2 november 1985 verscheen in het Rotterdams Nieuwsblad een interview met Leen Sanders. Na jaren op Aruba en in Californië keerde Leen en zijn vrouw terug naar Rotterdam.

Heimwee kreeg de overhand. Acht jaar Aruba en eenendertig jaar Californië: dat was welletjes. Sanders – 77 jaar oud nu en ooit een van Nederlands befaamdste boksers – is opgelucht: “ik ben blij dat het ervan gekomen is. Ik ben hier geboren en ik heb nog heel wat kennissen in Rotterdam”.

Leen en zijn vrouw Jetty hadden het niet meer naar hun zin in Los Angeles. Het enige wat hen daar bond was hun zoon, schoondochter en kleinzoon, die achtergebleven zijn. “We missen ze”, bekend Leen. Maar dat hebben we tegen elkaar afgewogen. We proberen nu maar af en toe met vakantie daarheen te gaan.

Rotterdam. Leen Sanders, die de stad in de zomer van ’46 verliet, is er tijdens al die jaren in het buitenland nooit van losgekomen. De oorlog heeft hem als overlevende van het concentratiekamp Auschwitz gehard, maar toch kon hij het na de bevrijding niet langer uithouden in Rotterdam. De herinneringen aan zijn omgekomen vrouw, twee zoontjes en de andere familieleden waren hem teveel. Op Aruba begon Leen opnieuw.

In 1952 was hij voor het eerst terug in Rotterdam en daarna heeft het negentien jaar geduurd voordat hij er voor de tweede keer was. Sindsdien is hij er diverse malen geweest, soms met zijn vrouw. Leen logeerde dan bij een nicht van hem, zocht zijn oude boksvrienden op, wandelde dikwijls door de stad.

Rotterdam lokte hem steeds heviger en trok hem uiteindelijk over de streep. “Daar komt bij dat ik graag een praatje maak. En dat ging moeilijk in Los Angeles, want daar zie je nauwelijks mensen op straat. Bovendien, m’n vrouw en ik werden een dagje ouder en we konden ‘s-Zomers niet meer zo goed tegen de warmte. Dat heeft ook meegespeeld”, vertelt hij.

Veerkracht
Leen Sanders is tijdens zijn langer bokscarrière nooit knock-out gegaan en dankzij zijn opmerkelijke veerkracht hebben ook de verschrikkelijke oorlogsjaren hem niet murw gekregen. Opgewekt is hij ook nu weer aan een nieuwe periode in zijn leven begonnen: “We hebben een mooie flat in Blijdorp en we hopen nog een aantal fijne jaren te hebben”.

Leen heeft zijn leven lang karakter getoond. Hij ging voor niemand opzij, zelfs in de oorlog niet. Vocht tegen onrecht, sloeg zich door onnoemelijk veel tegenslag heen en bleef overeind.

Dertien jaar was hij nog maar toen hij met boksen begon, als vierde van de tien kinderen die Jozef en Sara Sanders zouden krijgen. Het Joodse gezin woonde in de Peperstraat, die van de Zandstraat naar de Coolsingel liep. Vader en moeder werkten hard. Jozef Sanders was marktkoopman in porselein, maar in de jaren twintig begon hij op de Schiedamsedijk een wafelbakkerij. Zijn vrouw verhuurde handwagens en bakfietsen. Leen werd op 11 juni 1908 geboren. Zeven was hij toen ze vanwege de bouw van het stadhuis uit de Peperstraat weg moesten en naar de Nieuwsteeg verhuisden. Zijn vier jaar oudere broer Bram ging boksen en Leen wilde dat ook graag. “Bram kon prima boksen, maar eigenlijk was hij te dik en te kort. Hij heeft ’t nooit zover gebracht als ik.”

Zijn eerste lessen kreeg Leen in een simpel boksschooltje, ik de kelder van het café van Janus Riesmeijer aan de Schiedamsedijk. “Mijn ouders wilden het liever niet”, herinnert hij zich. “Maar ja, kinderen waren toen ook al eigenwijs.” Drie jaar later bokste Leen Sanders zijn eerste officiële wedstrijd, in het verkooplokaal aan de Goudschesingel, waar hij in later jaren vele triomfen zou bevechten.

Leen was iets jonger dan zijn stadsgenoot Bep van Klaveren, die een volstrekt andere bokser was. Bep was een vechtjas met branie. Leen was een berekenende, verdedigende bokser. Zijn eigen typering is: “Boksen was voor mij de ‘noble art of self-defence’. Het liefst won ik op punten. Bep was een knokker en daar heb ik me nooit mee opgehouden.”

In 1926 won Leen het Nederlandse amateurkampioenschap vedergewicht, in ’28 werd hij prof en nationaal kampioen lichtgewicht. In datzelfde jaar bokste hij tegen Bep van Klaveren. Leen verloor, in 1935 zou hij nog eens onbeslist tegen Van Klaveren boksen. Bep had in 1928, voordat hij beroeps werd, eerst aan de Olympische Spelen in Amsterdam deelgenomen en daar goud gewonnen. Leen had ongetwijfeld ook aan de spelen meegedaan, maar hij gaf er de voorkeur aan om met zijn broer Bram naar Londen te reizen, om daar voor geld te boksen. Leen won daar drie wedstrijden en bokste eenmaal onbeslist. Zijn eerste wedstrijd als beroeps – “ik kreeg er, geloof ik, vijf of zes pond voor” – won hij van Harry Bart, na een knock-out in de vijfde ronde. In ’29 bokste hij zeven partijen in Berlijn, waar hij onder meer op punten won van de bekende Gustav Eder.

Vijf jaar later werd Leen nationaal kampioen middengewicht, na winst op zijn stadsgenoot Arie van Vliet, een titel die hij tot augustus 1940 zou voeren. Eenmaal bokste Sanders om de Europese titel, tegen de Belg Felix Wouters, op 23 juli 1936. Hij verloor op punten. Vijf maanden eerder had hij dezelfde Wouters in de vierde ronde knock-out geslagen! Later dat jaar bokste Leen in Oran (Algerije) onbeslist tegen de Cubaan Kid Tunero en dat was een voortreffelijke prestatie.

Talloze boksers hebben in de jaren ’30 geprobeerd om Sanders van zijn voetstuk te slaan, maar dat is hen niet gelukt. ‘Sanders is een wonderlijke figuur in de Hollandse bokswereld’, schreef een journalist nadat Leen weer eens een titelgevecht goed had doorstaan. Hij heeft geen manager nodig, want dat is hijzelf en ook is hij zijn eigen instructeur en als het moet zijn eigen promotor. Hij moge dan ouder en gezetter zijn geworden, hij is nog altijd de beste middengewicht’.

In die jaren woonde Sanders met zijn vrouw Selly en zijn zoontjes Jopie en David op de hoek Spui-/Sint Laurensstraat; tegenwoordig is dat de hoek Wijde Kerkstraat/Grotekerksplein. Hij leefde van z’n bescheiden boksschool en van het geld dat hij als prof verdiende. “Ik had daar twee ringen staan. Er kwamen zakenlui trainen en ik gaf les aan amateurboksers. Veel verdiende ik niet. Het was crisis en een slechte tijd”.

Leen, die eind ’39 bij de mobilisatie in militaire dienst was opgeroepen, stond in januari ’40 in de Doelen-zaal voor een titelgevecht in de ring tegen Hens Dekkers. Hij had er zo’n honderd wedstrijden opzitten, maar toch twee jaar al niet gebokst. Na de gewonnen partij werd hij in de pers omschreven als ‘den ouden ringrot die duidelijk bewees nog een klasse boven zijn uitdager te staan’.

Vier weken later bokste Leen in de Doelen voor de eerste maal tegen de 19-jarige Rotterdammer Luc van Dam, die hem in een titelgevecht had uitgedaagd. Sanders won zeer overtuigend en bracht alle vijftien ronden op zijn naam.

In dezelfde zaal bokste de 68 kilogram wegens Sanders in maart 1940 tegen de Italiaan Cleto Locatelli. Vooral werd het gevecht als een van de zwaarste uit zijn loopbaan betiteld, maar achteraf was hij toch overheersend winnaar op punten. Lovend waren de wedstrijdverslagen, vooral over het eind van de partij. ‘Waar hij maar kon, raakte hij Locatelli, die in het defensief gedrongen was. Het tempo werd aanzienlijk opgevoerd en thans was er ook minder lijf aan lijf. Hij werd na de bekendmaking van zijn puntenzege zeer langdurig toegejuicht.”

Oorlog
Twee maanden later brak de oorlog uit. Rotterdam werd op 14 mei 1940 gebombardeerd en ook het huis van Leen Sanders ging in puin. Alles verbrandde, ook zijn bekers, medailles, plakboeken. Na de oorlog heeft hij van kennissen een aantal foto’s van zichzelf en wat vergeelde krantenknipsels gekregen, meer heeft hij niet.

Als militair was Leen die meiweek bij gevechten in Wassenaar betrokken, werd na de capitulatie krijgsgevangene gemaakt, vluchtte en heeft een hele week naar zijn vrouw en kinderen moeten zoeken; hij vond ze terug in een Overschiese boerenschuur. In de twee eerste oorlogsjaren deed Leen moedig verzetswerk. Hij verspreidde illegale bladen en hij stal persoonsbewijzen, waarmee Joodse stadsgenoten konden worden geholpen.

In augustus ’40 werden er voor het eerst na het bombardement bokswedstrijden in Rotterdam georganiseerd, in een overdekte ring op het wielerbaan-terrein aan de Kreekweg in Zuid. De hoofdpartij ging tussen Leen Sanders en Luc van Dam (Schiedam, 23 oktober 1920 – Rotterdam, 21 juli 1976), die opnieuw probeerde de middengewichttitel te veroveren. Leen overklaste zijn tegenstander. ‘Men lachte en juichte Sanders reeds toe’, schreef een journalist. ‘Feliciteerde hem reeds met zijn nieuwe zege, toen de jury een ijskoud bad uitstortte” Van Dam winnaar van de partij! Men was waarachtig te zeer verbaasd om te protesteren.’

Leen Sanders nu: “Ook Luc van Dam zei me na afloop dat hij verliezer had moeten zijn. Het kampioenschap is me gewoon ontstolen. Later begreep ik dat er een spelletje was gespeeld. Een Jood kon in die dagen immers geen kampioen zijn. Ik mocht daarna helemaal niet meer boksen van de Duitsers.” In de jaren ’60 raakte Van Dam als gevolg van een auto-ongeluk verlamd en toen Sanders in Californië daarvan hoorde, stuurde hij zijn vroegere tegenstander Luc via een Rotterdamse sportjournalist een bedrag in dollars. Typisch Leen.

Het gezin Sanders dook in augustus ’42 onder, maar vier maanden later werden ze ontdekt en gearresteerd. Via Westerbork werden ze naar Auschwitz gevoerd, waar de andere familieleden al eerder waren heengebracht. Zijn vrouw en kinderen werden na aankomst meteen omgebracht, Leen moest aan het werk.

Door een ongelofelijk toeval is hij de verschrikkelijke concentratiekamp-jaren doorgekomen: “Bij het kaalknippen zagen ze dat ik een boksoor had. Een van de SS’ers vroeg me toen of ik wel eens gebokst had. Ik vertelde dat ik in Berlijn in de ring had gestaan, onder andere tegen Gustav Eder. Laat die SS’er nou als journalist die partij in ’36 hebben verslagen! Hij zorgde ervoor dat ik een redelijk baantje kreeg in het kamp.
Mijn leven heb ik échter te danken aan een Poolse kapo, die mij in ruil voor boksles extra eten gaf.”

Leen Sanders zorgde in het kamp niet alleen voor zichzelf. Hij hielp, als het mogelijk was, ook anderen. Zoals de leden van de verzetsgroep ‘De Geuzen’ die in 1940 waren gearresteerd en die in ’44 van het kamp Majdanek naar Auschwitz waren overgebracht. Leen bezorgde hen eten en medicijnen.

In het drie jaar geleden boekje ‘Kerst 1944′ – waarin overlevenden uit de concentratiekampen ontroerende herinneringen ophalen- schrijft Bill Minco, een van de ‘Geuzen’: “Dat ik Auschwitz en de te volgen periode overleefde, heb ik te danken aan de Rotterdamse bokser Leen Sanders, die dankzij een boksende SS’er enigszins een uitzonderingspositie innam en die mij voortdurend als mede-Rotterdammer bij voortduring de hand boven het hoofd hield”. Toen de Russen in januari -45 Auschwitz naderden, werden de gevangen op transport gesteld. Lopend in de barre hou. Duizenden kwamen om. Op een gegeven moment moesten de overlevenden de trein in, op weg naar het kamp Dachau. 120 man in een wagon. Minco schrijft ook: ‘zonder voedsel en zonder drinken; het ging om leven en dood. Honderdtwintig uitgemergelde mensen vochten om een plaatsje.

Er werd geschop en geslagen. De sterksten wonnen. Lijken werden in een hoek gelegd en als hoofdkussen gebruikt. Dat het kleine groepje Hollanders de reis overleefden, danken ze zeker aan Leen Sanders, die ons in twee hoeken had neergezet en dat territorium voor ons verdedigde.

Om de beurt zaten we tegen de wand. Omdat ik met mijn lange benen de anderen in de weg zat en in een zeer slechte conditie was, hing Leen mij in mijn eigen deken aan een balk boven ons hoofd, zodat ik in een soort hangmat hing’. Na aankomst in Dachau: “Ik moest door Leen Sanders ondersteund worden, want door het hangen in de deken waren mijn benen geheel verslapt’. Als Leen er veertig jaar later aan terugdenkt, zegt hij: “Ik ben er ontzettend goed door gerold. Ik heb alleen maar geluk gehad.”

Na de bevrijding kwam de eenzame en verdrietige Leen Sanders terug in een verwoest Rotterdam. Van zijn grote familie was alleen zijn broer Jaap uit het kamp teruggekomen; een andere broer woonde in Indië. De 37-jarige Sanders heeft eind 1945 nog twee partijen gebokst, beiden tegen Jan de Paauw. Hij won ze alle twee. “Maar onder dat boksen kreeg ik visioenen. Dat ik in elkaar geslagen zou worden, zoals enkele malen in het kamp was gebeurd. Ik heb nog overwogen Luc van Dam uit te dagen, maar het is er niet meer van gekomen”.

Aruba
Leen, die hertrouwd was met een vriendin van een van zijn omgekomen zusters, verliet zijn geboortestad een jaar na de bevrijding. Hij miste er teveel. Hij ging naar Aruba, om er bokstrainer te worden. Maar toen dat niet lukte, opende hij in de plaats Sint Nicolaas een bar. Zijn zoon Joe werd in ’49 op Aruba geboren.

In ’54 kwam Leen met verlof naar Rotterdam. Zijn bar op Aruba liep niet best, omdat het aantal zeelieden dat naar het eiland kwam steeds verder daalde. Leen wilde echter onder geen beding werk in Rotterdam zoeken. Hij verkaste naar Los Angeles, waar hij vrachtautochauffeur werd. Toen hij als schoonmaker van scholen in overheidsdienst kon komen, maar dan Amerikaan moest worden, deed hij dat. Via die functie begin hij in de jaren ’60 een eigen eenmans schoonmaakbedrijfje. Het is Leen Sanders in de ruim dertig jaar dat hij in Los Angeles woonde redelijk goed gegaan. Hij heeft er met hard werken steeds zijn brood kunnen verdienen; en ook een eigen huis kunnen kopen.

De laatste vijftien jaar heeft hij zich behoorlijk kwaad gemaakt over de volgens hem nogal willekeurige manier waarop de Nederlandse regering uitkeringen verstrekte aan mensen die van de oorlog hadden geleden. In 1971 beklaagde hij zich bij het ministerie van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk over het feit dat de Rijksgroepsregeling Vervolgingsslachtoffers 1940-1945 in het buitenland alleen van toepassing was op degenen die de Nederlandse nationaliteit hadden behouden. Het hielp niet. “We hadden toch als Nederlanders in de kampen gezeten”, is zijn standpunt nog steeds. In oktober 1974 deed hij een poging om in aanmerking te komen voor toekenning van een bijzondere uitkering in het kader van de Wet Buitengewoon Pensioen 1940-1945. Hij had daar geen recht op, werd hem anderhalf jaar later medegedeeld. De regering schreef hem dat er geen termen aanwezig waren ‘aangezien de arrestatie van betrokkene en zijn gezin geen verband hield met het verzet en jegens hem geen maatregelen zijn genomen op grond van hetgeen hij in het kamp ten behoeve van zijn landgenoten heeft ondernomen’.

Intussen was de regeling voor de oorlogsslachtoffers wel op hem van toepassing verklaard en Leen Sanders heeft vanaf 1975 een uitkering. Van dat geld en van een Amerikaanse ouderdomsuitkering leven hij en zijn vrouw nu in Rotterdam. “We kunnen er gelukkig van rondkomen”, vertelt hij.

In de Verenigde Staten en eigenlijk ook al op Aruba heeft Sanders zich niet meer met de bokssport bemoeid. Het hoefde allemaal niet meer voor hem. Tijdens zijn eerdere bezoeken aan Rotterdam namen vrienden hem wel regelmatig mee naar wedstrijden, maar dat deed Leen dan om oude kennissen te zien en herinneringen op te halen. Niet voor het boksen zelf.

Steevast ziet hij daar ook Bep van Klaveren, de oudste nog levende van het stel fameuze boksers dat Rotterdam voor de oorlog bezat. In ’73 hadden ze elkaar weer ontmoet, na dertig jaar. Bep zei toen tegen Leen: “Jij was een lastige gozer, joh. Een moeilijke jongen om tegen te boksen. Ik kon niet door jouw verdediging heen komen.” En Leen tegen Bep: “Jouw naam is in Amerika nog steeds beroemd. Ze vragen nog naar je”.

Leen: “Bep zat zich laatst te ergeren aan de scheidsrechters. Hij blijft dan schelden. Ik doe dat niet, maar ik vind wel dat scheidsrechters tegenwoordig te vlug waarschuwingen uitdelen. Dat maakt boksers angstig. De kwaliteit van het boksen is trouwens achteruit gegaan. Dat is een ding dat zeker is. Ik denk dat ze het te gemakkelijk hebben”.

Leen overleed op 8 april 1992. Zijn vrouw Henriette van Creveld (Rotterdam, 27 januari 1913) is inmiddels 100 jaar oud en woont in Rotterdam (26 december 2013).

Bron:
Bram Oosterwijk. Leen Sanders kwam terug: voorgoed. Rotterdams Nieuwsblad 2 november 1985
met dank aan Josua Ossendrijver

Illustratie
1985 – Leen Sanders dichtbij de plaats waar hij vroeger woonde, de hoek Spui / Sint Laurensstraat, collectie Josua Ossendrijver.
Leen Sanders met Bep van Klaveren (l) op de Lijnbaan, collectie Josua Ossendrijver.
Leen Sanders met Bram Sanders, collectie Josua Ossendrijver

gepubliceerd:
4 maart 2016

laatst bijgewerkt:
15 december 2021