Willie Laufer

Een parochet (voorhang) in de synagoge op het A. B. N. Davidsplein is van de hand van Willie Laufer. Het is een zeer bijzondere parochet van bont.  Willie Laufer was de beroemdste bontwerker van Rotterdam en had er zijn zaak van 1930 – 1978.

Willie werd als Ignác Vilém Laufer op 22 augustus 1906 in Jelka (nu Slowakije, toen Hongarije en de plaats heette toen Jóka) geboren als kind van de straatarme Hongaars-Joodse Herschel en Ziesel Laufer. Joka was een kleine kille (Joodse gemeente) met circa 50 Joodse gezinnen. Het was een gemeenschap aan het einde van een ongeplaveid karrenpad, een dorp aan het einde van de wereld. Al op jonge leeftijd, 12 jaar oud, werd Willie door zijn ouders naar de hoofdstad Presburg (Bratislava) gestuurd om aan de Jesoude Hatouroschool te gaan leren. Hij ging wonen bij een oom, die de modezaak Fischer en Adler had. Hij ging werken bij een andere Joodse ondernemer in Presburg, de bontwerker Kövarie. Hij leerde bij hem het vak van bontbewerking. De bontbewerking lag in Presburg in de zomermaanden echter stil in tegenstelling tot de bontbewerking in West-Europa en Kövarie raadde Willie aan om naar West-Europa te gaan.
Willie kreeg toestemming van zijn ouders en van de rabbijn om te vertrekken en in 1929 nam hij de trein. Deze toestemming was moeilijk, want West-Europa stond in hun ideeën gelijk aan assimilatie van de Joodse gemeenschap. Daarom liet de rabbijn, Rav König, Willie beloven drie zaken streng na te leven: het houden van de sjabbat en alle wetten, het naleven van de kasjroetwetten (een koosjer huishouden) en nooit lid worden van een Zionistische beweging.
Willie kocht een kaartje naar de verste bestemming, waarbij hij onderweg steeds mocht uitstappen en later zijn reis vervolgen. Hij beproefde in verschillende steden zijn geluk en kwam uiteindelijk in Amsterdam terecht.

Willie vond werk bij de bontzaak van de firma Gompers en besloot zich voortaan Willie te noemen. Hij woonde bij het gezin Van Gelderen waar hij koosjer kon eten. Bij de Firma Gompers werkte hij acht maanden en toen kwam er een jeugdvriend naar Nederland en die vriend ging naar Rotterdam. Deze jeugdvriend stuurde Willie een kaart en vroeg hem om naar Rotterdam te komen en ze besloten daar samen een zaak op te zetten..
Samen met deze jeugdvriend lunchte Willie in koosjere restaurant Van Straten en kwam daar ’s avonds terug, tijdens een viering van Rosj Hasjana. Daar zaten Willie en zijn vriend tegenover de twee zusjes Zwarenstein. Het waren weesmeisjes en ze werden aan elkaar voorgesteld. Willie kon het goed met Betsie (Bep) Zwarenstein (18 augustus 1906) vinden en Bep vergat haar hele leven niet wat Willie zei toen ze hem vroeg waar zijn geboorteplaats Joka bekend om was. “De ganzen lopen er blootsvoets“, zei Willie en Bep kwam niet meer bij van het lachen om dit antwoord. Dat was acht jaar voor Willie de man van Bep zou worden op 8 juni 1938.

Betsij Zwarenstein was een dochter van Mozes Zwarenstein (Numansdorp, 9 juli 1864 – Rotterdam, 24 augustus 1925) en Grietje Heiman Parfumeur (Culemborg, 27 februari 1868 – Rotterdam, 25 januari 1913). Ze hadden twee kinderen, Johanna Geertruida (Rotterdam, 25 mei 1900) en Betsij.

Willie en zijn vriend zetten in Rotterdam een onderneming op. Die draaide goed, maar onenigheid zorgde voor een einde aan de samenwerking. De vriend had Willie tijdens zijn afwezigheid laten uitschrijven bij de Kamer van Koophandel en sommeerde per advocaat dat Willie de zaak moest verlaten. Ze gingen elk hun eigen weg, de zaak van Willie draaide goed, de zaak van de vriend kwam ook van de grond maar werd minder bekend. De onenigheid is later bijgelegd..

Na het huwelijk betrokken Willie en Bep een pand aan de Kruiskade 61. Ze woonden boven, beneden was er een werkplaats en een winkel. Ze werken keihard en op 10 april 1939 kregen Willie en Bep een dochter, Gizela, gevolgd op 27 september 1940 door dochter Margreet.
Laufer specialiseerde zich in het bewerken van zilvervosbont. Moeder hielp met het lostornen van de voering van oude bontmantels, vader moderniseerde de jassen dan. Verder viel Willie op door zijn gebruik van het Nederlands.  Hij kreeg de taal nooit geheel onder de knie, wat ook zijn charme was.

Sjeitel is het Jiddische woord voor pruik.
Religieuze joodse vrouwen, zeker orthodox-joodse vrouwen, bedekken na hun huwelijk vaak hun hoofd. Dat kan met een sjaal of een hoofddoekje, maar de meeste kiezen voor een sjeitel. Deze kan gemaakt zijn van synthetisch materiaal of van echt haar.

De klanten vonden de exotische uitspraak van het Nederlands door Willie prachtig. Verder was Willie een humorvolle man met interesse voor elke klant, zijn clientèle liep met hem weg. Het gezin was opvallend in de Joodse gemeenschap in Rotterdam, niet alleen doordat ze er actief in waren, ook omdat Bep op verzoek van Willie een sheitel droeg – een pruik – als een van de weinige Joodse vrouwen in Rotterdam.

Oorlog
Op 9 mei plaatste Willie nog een advertentie in het Rotterdamsch Nieuwsblad, vijf dagen later bestond zijn zaak niet meer, want ook zijn zaak werd door het bombardement verwoest. Maar Laufer ging niet bij de pakken neerzitten en op 22 juni 1940 verhuisde het gezin naar het Henegouwerplein 2a waar de nieuwe zaak werd geopend. Op 5 februari 1942 werd de derde dochter geboren, Deborah. Kort na haar geboorte begonnen in Rotterdam de deportaties. Het werd Willie duidelijk dat hij iets moest doen om niet gedeporteerd te worden en hij liet zich met behulp van een bevriend arts, Mozes Elzas, opnemen in het Joods ziekenhuis in Rotterdam aan de Schietbaanlaan. Hij zou een maagzweer hebben.
Tijdens een razzia sommeerde de Nederlandse politie Bep om binnen vijf minuten voor de deportatie klaar te staan met haar twee kinderen. Bep had er echter drie, de Nederlandse politie was niet op de hoogte van het bestaan van baby Deborah. Deborah was nog niet ingeschreven bij de Burgerlijke Stand en niemand wist van haar bestaan af. Bep bedacht zich geen moment en vroeg Bep aan de buren om Deborah naar haar man te brengen.
In het ziekenhuis werd voorgewend of Deborah een besmettelijke ziekte had en ze werd er in quarantaine gelegd. Deborah verbleef er drie maanden. Bep, Gizela en Margreet moesten naar Westerbork. Na drie maanden werd het te gevaarlijk in het ziekenhuis en Elzas laat Willie en Deborah overbrengen naar het Joods Ziekenhuis in Amsterdam. Ook daar bleek het niet veilig en Willie betrok in Amsterdam een woning op de Gaaspstraat 11-1. Acht maanden lang zorgt Willie in zijn eentje voor zijn dochter. Door zijn Hongaarse nationaliteit – Hongarije was een bondgenoot van Duitsland – krijgt Willie het voor elkaar om niet gedeporteerd te worden en door die nationaliteit en de nodige bluf krijgt Willie het ook voor elkaar om zijn andere dochters en vrouw vrij te krijgen uit Westerbork.

Die bluf bestond uit een ongekend dappere daad, Willie ging ervoor naar de villa van Gertrude Slottke, hoofdsecretaresse van Rijkscommissaris Seyss Inquart en zij had in haar positie min of meer de leiding over de deportaties en besliste zelfstandig over het lot van de Nederlandse Joden. Aangekomen bij de villa salueerde Willy voor de soldaat die op wacht stond en schreeuwde hem toe: “Ich bin Wilhelm Laufer und muß sofort mit Fräulein Slottke sprechen.” Laufer werd ontboden en kwam in de werkkamer van Slottke, waar meer beambten zaten te werken. Slottke gaf Willy en had en vroeg hem waarmee ze kon helpen. Willie zei daarop: “Ich bin eine Jude und protestiere daß meine Frau und Kinder gegen die Deutsche Gesetzen nach Westerbork genommen sind. Wir sind Ungarisch und sind aufgerufen um nach Budapest ze repatriëren. Die Deutsche beziehen sich doch immer auf “Gesetz ist Gesetz?”.  Hier hat man gegen die Deutsche gesetzen gehandeld.” Het werd doodstil in de werkkamer, Slottke zocht in de dossiers en Willie gaf haar de papieren waar de Hongaarse nationaliteit uit bleek. De volgende ochtend kreeg Bep van de kampleiding in Westerbork te horen dat ze vrijgelaten werd en om drie uur ’s middags werd het gezin op het Centraal Station in Amsterdam herenigd en ging naar de Gaaspstraat. Maar moeder was echter doodongelukkig op de Gaaspstraat. De huizen in de buurt leeg, de bewoners zijn al gedeporteerd en Bep wilde onder haar eigen mensen zijn. In oktober 1943 werd het gezin opgepakt en andermaal naar Westerbork overgebracht.

De Hongaarse nationaliteit gaf toch enige bescherming want Willie kwam in Buchenwald terecht en Bep met de dochters in Ravensbrück. Deze kampen waren ook verschrikkelijk en velen kwamen er om, maar ze boden meer overlevingskansen dan Sobibor of Auschwitz. De ellende is in deze kampen groot en Willie doet er een belofte – wanneer hij dit overleeft zal hij voortaan voorwerpen van bont maken voor de Joodse eredienst.
Willie zit met een vriend in Buchenwald, Benzion (Bento) Moskovits (Leordina, 3 februari 1907 – Amsterdam, 18 september 1968). Bento was voor de oorlog chazzan in de sjoel aan de Lekstraat in Amsterdam. Bep zat in Ravensbrück met Benzion’s vrouw Friedel (Friderika) Moskovits – Heinovits (Beken, 26 februari 1907). Tegen het einde van de oorlog redden zij het leven van Willie en Bep. Benzion houdt Willie op de been tijdens een dodenmars van Buchenwald naar Theresienstadt en Friedel haalt Bep van een lijkenhoop af waar ze in coma al op gegooid was.

Wanneer ze na de oorlog terugkeren weegt Willy nog maar 39 kg. De dochters hadden vlektyfus en dysenterie.  Dochter Deborah vertelde tijdens het interview dat ze een van de weinige gezinnen was die als geheel gezin de kampen hebben overleefd. Behalve de broer Gyula van Willy is iedereen van zowel zijn familie als de familie van Bep vermoord. Vooral de moord op het zusje van Bep, Johanna en haar man en zoontje in Sobibor is iets waar Bep nooit overheen kwam.

Willie moest na de oorlog alles vanaf de grond opnieuw opbouwen. Hij kreeg bijna niets terug van het succesvolle bedrijf van voor de oorlog. En toch lukte het om ook nu weer opnieuw te beginnen, eerst in een noodwinkel aan de Stationssingel. Maar niet alleen zijn bedrijf bouwde Willie weer op. ook voor de zich herstellende Joodse gemeenschap in Rotterdam had alle aandacht van Willie en Bep. Ze waren een sociale spil in deze sterk uitgedunde kille. Als er iets te vieren viel, als je iets nodig had, dan ging je naar de Laufertjes. Op de vrijdag maakte Willie er in sjoel een sport van om gasten thuis te eten uit te nodigen en moeder kookte dagelijks voor drie a vier mensen extra. Dat zorgde er wel voor dat de vreemdste figuren over de vloer kwamen. Zo kwam er een keer een man die illegaal wapens voor Israël smokkelde maar niet wist in welk hotel hij kon verblijven met die wapens. Willie was af en toe gabbai (degene die taken uitdeelt in de synagoge) en hij was het hoofd van het ritueel wassen van de mannelijke doden. Ook Bep nam deel aan het groepje dames die de vrouwelijke doden ritueel waste en bovendien naaide zij met dit kleine groepje regelmatig de thuis de doodskleding. Dat vonden hun kinderen heel gewoon.

links Bep en Willie bij het huwelijk van Deborah

Na de oorlog liet Willie zich tot Nederlander naturaliseren en de zaak ging in 1953 naar de Mauritsweg 38. Het werd een moderne en lichte winkel, Willie organiseerde modeshows en het aantal klanten nam steeds verder toe. Bep hielp in de zaak, de hulp van haar was onmisbaar. En er kwamen nog drie kinderen; Moshe Zvi (1947), Channa (1949) en in 1951 Judith. De kinderen groeiden harmonieus op in een warm gezin. De liefde die de ouders de kinderen gaven was groot en de ouders lieten zelden iets merken van de trauma’s van de sjoa. Deborah vindt dit uitzonderlijk knap omdat ze haar vader niet anders kan herinneren dan schreeuwend in zijn slaap, wanneer de herinneringen aan de oorlog weer naar boven kwamen. Willie wilde erover vertellen, hij wilde het kwijt, maar Bep die met dezelfde trauma’s zat kapte het af en wilde er niet over praten.

In de jaren 70 merkte Willie dat de toekomst voor de bontindustrie in Nederland voorbij was. De anti-bontbeweging kwam op en als mensen al bont droegen werd er steeds meer voor kunstbont gekozen. In 1978 maakten Willie en Bep alijah (emigreerden naar Israël) en Willie bleef ook daar bezig met bont, met zijn belofte die hij in deed Buchenwald in gedachten. Van geschoren lamsvacht was al de parouches (voorhang) van de Aron Hakodesj (Heilige Ark) van de sjoel op het A. B. N. Davidsplein gemaakt. Hij maakte in Jeruzalem ook parouches voor een sjoel, en verder Tora-mantels en op zijn 97e verjaardag voor zijn zoon, schoonzoons en alle kleinzoons een tallietzakje van bont. Hij werkte tot een half jaar voor zijn overlijden in 2005.

Bep en Willie stelden altijd dat de basis van het Jodendom het respect was voor de medemens.  Het gezin kon dan ook met ieder door een deur, met orthodox, liberaal en met niet-Joden. Hoe de ander leeft heb je niets mee te maken, het gaat om tolerant zijn. En dat bracht Willie Laufer veel succes.

bron:
“Advertentie”. “Rotterdamsch nieuwsblad“. Rotterdam, 01-04-1940. Geraadpleegd op Delpher op 26-08-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011002353:mpeg21:a0042
“Advertentie”. “Rotterdamsch nieuwsblad“. Rotterdam, 09-05-1940. Geraadpleegd op Delpher op 26-08-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011002379:mpeg21:a0022
Stadsarchief Amsterdam, archiefkaart Ignac Vilem Laufer
Stadsarchief Amsterdam, archiefkaart Friderika Heinovits
Wim de Wagt, Kunstenaar in het bont in NIW 40, 29 juli 2016
Moshe Zvi Laufer, Gered uit het vuur (Jeruzalem 2006)
Interview D. Maarsen – Laufer, 11 september 2017
met dank aan D. Maarsen – Laufer
met dank aan Zvi Laufer (telefoongesprek 24 september 2017)

Illustratie:
“Advertentie”. “Rotterdamsch nieuwsblad“. Rotterdam, 01-04-1940. Geraadpleegd op Delpher op 26-08-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011002353:mpeg21:a0042
“Advertentie”. “Rotterdamsch nieuwsblad“. Rotterdam, 09-05-1940. Geraadpleegd op Delpher op 26-08-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011002379:mpeg21:a0022
“Advertentie”. “Algemeen Handelsblad”. Amsterdam, 14-11-1926. Geraadpleegd op Delpher op 14-09-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010657861:mpeg21:a0027
foto huwelijk © collectie D. Maarsen – Laufer

laatst bijgewerkt:
21 december 2020